't Amsterdamse rommel-zootje, met verscheyde minne-deuntjes, lief-lockende vrijagie, en treffelijcke harders-sangen, door verscheyde gentile geesten gecomponeert. Met de antwoort op 't Menniste susjen(na 1650)–Anoniem Amsterdamse rommel-zootje, 't– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Ratelaers-Liedt. Stemme: Daer waren twee Boerinnetjes. VRijertjes wilje met my gaen, Ick sal u brengen daer sy staen, Die u by duyster nachten, Soo vlijtigh staen te wachten, Gaet niet voorby ghy zijt gesien, Treet vry ras in, de Klock het tien. Wel soete Juffertjen hoe staet ghy dus, Zijt ghy soo weyg'rich voor een kus, Al ben ick een out Klapper, Ick ben nochtans een snapper, Ik klap, maer ick snap niet van mijn self, Dus wilt u haesten de Klock het elf. Kust vry soo dickwils dat het klapt, Maer wacht dat ghy u vreught versnapt, Schoon dat ick gae by doncker, Noch ken ick wel een Joncker, Die hem garen met een Meysjes Rock Deckt dat hy zweet, twaelf het de Klock. Soete geselschap weest verheught, De Ratelaer siet garen vreught, Al kost hy u beklappen, Hy sal van u niet snappen, Hy is van hout noch van geen steen, Dus lustigh vrolijck, de Klock het een. Jonge Juffertjes als je wort gevrijt, Siet dat je niet te spijtigh zijt, En wilter niet mee jocken, Maer wilt de Karsjes plocken Alsse zijn rijp, soo doet oock mee, Toeft niet te langh de Klock het twee. Als je jou lusjes dan hebt gevoet, [pagina 90] [p. 90] 't Is tijt datjet noch eensjes doet, En wilt het noch eens wagen, 't Sal nu wel haest gaen dagen, Als je niet kunt, soo weet ick wie Noch wel eens wil, eer de klock het drie. De nacht verdwijnt, den dag komt aen, 't Is tijdt dat ick naer huys toe gaen, Ghy swack vermoeyde knaepjes Rijst uyt u soete slaepjes, Komt gaet met my en maeckt Cier, Eer men u kipt, de Klock het vier. Vorige Volgende