't Amsterdamse rommel-zootje, met verscheyde minne-deuntjes, lief-lockende vrijagie, en treffelijcke harders-sangen, door verscheyde gentile geesten gecomponeert. Met de antwoort op 't Menniste susjen(na 1650)–Anoniem Amsterdamse rommel-zootje, 't– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] Dayph'lo aen Granida. Op de selfste stemme. PArsische Koningin Hoe kent geschieden? Dat ghy u preuts gesin Om my komt vlieden, Om my (segh ick) helaes! onnos'le slave, Daer u een Konincks Soon, Bidt om u Min tot loon, Der Parssen trotse Kroon, Oock Ziel en Have. Granida is die dronck u soo veel waerdigh? Die 'k uyt een schult u schonck, Dat ghy soo vaerdigh Mijn Min hebt in-gesmaeckt, Ter Ed'ler ziele; Ick waende niet te min, Of ghy waert een Goddin, Want noyt geen Harderin My soo beviele. Lust u in plaets van Gout Uyt Aerde vaten, U Lipjes 't water kout, Te slerpen laten, Haeght uw' mijn Hut veel meer als 's Koninghs Zalen, Daer men aen elcken kant, De witte marm're want, Met gulde ciersels spant, Die flick'rent pralen. Wat heeft de schoonheyt schoont: t' Samen gekneden, Eer sy ons heeft getoont Soo suyv're leven, Met deucht geciert, En heuscheyt boven maten, O overschoone Son, O levendige Bron, Die noyt geen Prins en kon Winnen met Staten. O wonderlijck beloop Wiens blinde lucken: Die om geen Gout te koop [pagina 72] [p. 72] Was, komt my plucken Uyt so veel Princen braef, en trotse Helden, Een Harder arm en slecht Treet met Granida in Echt, Daer menigh Eelingh om vecht En 't mach niet gelden. Vorige Volgende