't Amsterdamse rommel-zootje, met verscheyde minne-deuntjes, lief-lockende vrijagie, en treffelijcke harders-sangen, door verscheyde gentile geesten gecomponeert. Met de antwoort op 't Menniste susjen(na 1650)–Anoniem Amsterdamse rommel-zootje, 't– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Nieuw kluchtigh Liedt van een eerloose Bruyt. Stem: Langer eer mijn Lief vertoog, &c. ICk die uyt mijn Lantsdou Met beloften van trou Uyt gevaren was, Wort door mijn vrome daet, Bedrogen en versmaet, Van een loose Tas. Mijn conversatie waer Steets vriendelijck by haer Ja nacht ende dagh, Geen Dochter van 't Aertrijck, Hoe schoon en treffelijck, Ick oyt liever sagh. Ick gafse daer mijn hant, En mijn Trouw te pant Tot een onderscheyt, Om eerst te varen na Dat schoon Brasilia, En sy was bereyt. Ons woorden bleven dus Met een vriendelijck gekus, Soo scheyden wy twee: Na Tessel reysd' ick voort, Ick most komen aen boort, Want ons Schip was ree. Elck als een kloeck Matroos Aldaer sijn werck verkoos Seer wacker van hant, Ons Constapel gaf vuyr En wy sonder getruyr Seylden stracks van 't Landt. Ons lijden en verdriet [pagina 65] [p. 65] Achten ick min als niet Noch perijckel groot, Als ick docht om mijn Vrouw, En dat ick rusten sou Soetjes in haer schoot. Hoe dickmael is 't geschiet Dat ick songh dit Liedt Met helder geklanck, Als ick stont op Schilt-wacht, Te schilderen by nacht Soo waer 't mijnen sanck. O Winden uw' aenstelt Dat ghy dat golvigh velt Niet geheel verbaest, Blaest soetjes na mijn sin Dat ick by mijn Goddin Doch magh komen haest. Een vlammigh heet gemoedt, My seer verlangen doet Dat gestadigh mint, De baren woest gespat My niet verkoelen dat, Regen nochte Wint. 't Klaer blinckende gestart Die de Wolcken swart Ende niet verdwijn, Diana toont haer licht, Maer veer van mijn gesicht Is mijn Liefs aenschijn. De gefaemde Trompet Klaer-klinckende geset, Blaest doch overluyt Dat ick het magh verstaen, Eer Phoebus sal opgaen, Tijdingh van mijn Bruyt. Geen Vrouwen in Hollant Of waer dat ickse vant, Hebben my bekoort, Soo dat ick reyn en kuys Quam vroom en eerlijck t' huys Soo als dat behoort. Eylaes wat lijden zwaer, [pagina 66] [p. 66] Wat droefheyt hoor ick daer Die my 't hert door-sneet, Dien ick hiel voor mijn Lief, Ontsteelt my als een Dief Van Beloft' en eedt. O seyd' ick valsche Mont Die my 't hart hebt door-wont, En nu niet geneest, Ghy toont meer onbescheyt, En meer tyrannigheyt Als het wreedste Beest. Vaert wel met uwe Trouw Ghy sinneloose Vrouw, En ghy lichte Scheuck, Hebt ghy my nu gehoont, Het quaet sijn Meester loont, Gedenckt aen die spreuck. Vorige Volgende