't Amsterdamse rommel-zootje, met verscheyde minne-deuntjes, lief-lockende vrijagie, en treffelijcke harders-sangen, door verscheyde gentile geesten gecomponeert. Met de antwoort op 't Menniste susjen(na 1650)–Anoniem Amsterdamse rommel-zootje, 't– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Epigramma. Wat veylt den Cupido, met sijne blinde Mars? 't Schijnt dat hy gaet om go, of Pijlet over dwars, Hy stoockt,, een vier dat smoockt,, en het brandet sonder weten, Als Liefd' wel heeft gekoockt, so gaetmen t' samen eten Aen Liefdens Tafel, die, so minlijck is gedeckt, Dat als men tot de knie,, de Ledekant uyt treckt: [pagina 20] [p. 20] Wat Nimphen zijnder och, als Harders komen vragen? De slechsten souden 't noch, met d' onnoselste wagen, Ach! seer beveynsde lieft,, die graes-rijp zijt en groen, Al schijnt ghy so ondieft,, ick heb te qua vermoen, Soo 't u niet wert gevraeght,, ghy soudet selver vragen, Eermorgen als het daeght,, ghy hebter in behagen. Vorige Volgende