Alvoorder. Jaargang 1(1900-1901)– [tijdschrift] Alvoorder– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 209] [p. 209] [Nummer 6] Intermezzo uit ‘Lentelinde’ Twee kinderen gingen door het stille woud, het hoge woud vol zang en groen en goud. Zij waren naakt en hielden zich de hand, en leken beelden in een heerlik land. Zij gingen blote voets door 't zachte mos, en 't loof hing om hun hoofden - - tros bij tros. In hunne harten zong een wondre zang van oude sprookjes en van stil verlang. Herleven wilden zij een mooi verhaal van bloeme en vogels en van elf onthaal, van geurige luchten en van beek gevloei van bij- gegons en licht kapelgestoei: dit was de rede van hun gaan door 't woud in 't harte dragend eene bloem van goud. [pagina 210] [p. 210] II Het woud was als een groot koel blaren huis vol licht gezeur en heel teer loof-gewemel; de bronnen zongen met freel gefemel, de waters vloeiden heen in stil geruis. Hoe godlik in dit eenzaam sprookjes huis nu gaan, mooi naakt te midden van getover en diep gegeur van nog-bedauwde lover en om zich voelen fezelend stil gesuis. Zij gingen als in rijk van heel groen licht, en hun bewegen was een spel van pure lijnen; uit lovers viel wat zon-verlaten schijnen hen overbadend - als een gloor - 't gezicht. En wie ze zo in 't stille bos zag gaan dacht aan dryaden plotsling opgestaan. [pagina 211] [p. 211] III O weet ge 't stille lieven midden in het groen. Dë ogen zijn heel mooi de mond on ruiken fris en vochtig lip op lip, de tanden voelend, is 't als: geliefde licht dat in een bloem komt vloên. O weet ge 't innig beven van een te ler lijf in zalig zachte armen, en vol liefd' erbarmen hart aan hart en ziel aan ziel zich warmen zo lang tot zon vergloort in rode schijf. Dan 't zachte zeggen in elkanders oor de woorden van geluk die 't oog doen sluiten en in het harte 't plotse weeld' ontspruiten stil-gaand in 't hooge boom-gebeuk te loor. O weet ge 't mooi geluk getwee te zijn in 't woud ver van de menschen, en zich lang te lieven... [pagina 212] [p. 212] IV Zij dansen daar op 't fulpen mostapijt.... O 't licht gehuppel van hun blanke voeten, o 't sierge lijfgebuig, en 't mooie groeten van hand en hoofd.... O droom uit lentetijd. In de hoge bomen-kruinen, wat een feest: de tortels kirren; duizend vogels zingen zoete, en vlinders en libellen komen op in stoeten juwelig vleugel-trillend om het meest. Haïho! dryaden, he, waar zijt gij dan? Haïho! sylphieden, op, komt nader; herrijst! bos-schonen weer allen vlug te gader er wordt gedanst vandaag rond de oude Pan. Zie, 't mooi der henen dagen keert nu weer. Wij hebben 't stoffig zware kleed verwezen en naakt tot tere mooiheid blij herrezen willen wij dromen 't lichte leven van weleer. O droom: o bloemen, tyrs en rietenfluit, en lovers fris gesmukt om jonge lijven, en stem-geroep dat door de takken blijve drijven met vreemde klang van cimbels en van luit..... Zij dansen daar op 't fulpen mostapijt. Jan Eelen. Vorige Volgende