Alvoorder. Jaargang 1

Van onzen Haan.

Waarde Heer Rudelsheim!

Ik, Lode Baekelmans, ben de schrijver van de terechtwijzing, in het vorig nummer van ‘Alvoorder’ verschenen, en aan u gericht. Wat in ‘Van onzen haan’ verschijnt is de meening van al de redactieleden, en daarom komt het er niet op aan zoo iets te onderteekenen, 't is de meening van allen, let wel, die we daar neerschrijven. Dit voor wat de ridderlijkheid betreft.

2^o Gij hebt u op algemeen gebied gesteld. Allo, beste wees eens oprecht, zij loopen hier immers niet met tientallen, met geslachten de jongeren.... Gent, een paar, Brussel, hoop en al een koppel, en hier een grieweling rond ons tijdschrift. Dat is eenen anderen anoniemen aanval vol hoogdunkende vingerwijzingen en insinueeren in het vage over jongeren. Dunkt u niet? Wij scholden, dat is nu gewoonte geworden sinds Van Deyssel, niet waar?.. mits men het goed doe.... Maar insinueeren heeft zoo iets weg van kwaadsprekerij, dat wekt argwaan en doet nadeel aan heel goede dingen. Jonge menschen, die met vreugd en trots meenen dat zij iets te schrijven hebben, is zeker wel iets goed.... 't Is zeker van veel meer waarde, dat stille werken dan 't hoog gezeur van dagelijksche flamiganten.... Ik geef u toe dat velen zullen achterwege blijven, dat is steeds zoo.... denk aan uwen tijd.... weinigen zijn uitverkoren.

3^o Gelijk hebt gij met te wijzen op het schijnbaar onlogische tusschen die twee aanhalingen betrekkelijk het opnemen van artikels. Enkel toen er spraak is van studies en artikels dan zullen ditde theoretische beschouwingen, en onderzoek en afleiding zijn van wat dit geslacht van 1900. hoe weinig bepaald het nu schijnen moge, worden moet in Vlaanderen.

4^o Segher Rabauw inroepen bewijst nu toch niets. Ik ben zeker een die oogenblikkelijk erkennen wil dat S.R. heel verdienstelijk schrijft en bij-

[p. 208]

zonder belezen is in sociologie maar zijne instemming hier wil niet veel verhelpen aan onze meening. Daarbij, herlees nogmaals zijne artiekels en wellicht zult gij bemerken dat hij op een heel ander standpunt staat, of liever dat hij een standpunt heeft en gij niet.

Wat dat schoentje betreft, ge zult toch best gelooven dat uw vermanende stem mij geen oogenblik getroffen heeft. Ik ben te fier (wij zijn het allen in Alvoorder) en te zeker van mijn werk om een stond te twijfelen! Maar raad omtrent mijn werk ontvang ik enkel van iemand die ik geestelijk hooger schat dan mijzelf.

Dit moge nu het laatste zijn, ieder onzer vervult de taak waartoe hij geroepen werd. In deze overtuiging groet ik u minzaam,

Lode Baekelmans.

* _* *

Maandag, 13 Mei 1.1., trad onze goede vriend, dichter Victor de Meyere in den echt met Mejuffer Em. Thys, de lieve zuster van onzen medewerker en vriend Jef Thys. Tusschen de aanwezigen bemerkten wij menig jong kunstenaar: noemen wij in de eerste plaats de juffers de Vries, onze talentvolle schrijfsters, dichters Jan Eelen en Ary Delen, schrijver Lode Baekelmans, de schilders Walter Vaes en Jan Bogaerts. Baekelmans sprak namens de medewerkers van ‘De Arbeid’ en ‘Alvoorder’ alsmede namens de redactie en wenschte het jonge paar geluk, daarbij den wensch uitdrukkend dat het geslacht van 1900, sterk aan geestdrift en betrouwen in zijne eigen krachten, lang, in onderlinge sympathie verbonden, moge arbeiden voor de kunst hier in ons lief Vlaanderen.

Alvoorder drukt hier nogmaals zijne symphatie uit voor het jonge paar, en daarbij ook zijne bewondering voor onzen vriend op wiens werk wij kunnen steunen als op een der beste krachten in onze jonge beweging.

_* * _*

Het is nu uitgemaakt wie van onze jonge Vlaamsche schilders aan den prijskamp van Rome zal deelnemen. Het domme journaliestenvolkje neemt deze gelegenheid weer eens te baat om met de pen van een zijner kopstukken Remy (Eug. Landoy) in de Matin van 30 Mei 1.1. een verwaand artiekel neer te schrijven en het werk van onze vriend Walter Vaes uit te schelden voor stijf, gewild naïef, en wat weet ik al meer.

We kunnen dit domme heerschap niet beter loon naar werken geven dan hem te rangschikken tussen de mooie Antwerpse kolleksie schildpadden en schoenmakers.

_* * _*

Gelezen in de Vlaamsche Gazet en het Laatste Nieuws van 2 Juni 1. 1.

... ‘De dichters zijn ten minste zoo nuttig voor een volk als b.v. een haven of een ijzerenweg, alhoewel dat voor ieder zoo klaar niet blijkt’...

De dichters, in Kongres vereenigd, eischen een ‘ministerie van poëzij.’

_* * _*

Wij vernemen met genoegen dat Lucie de Vries, in medewerking met Lode Baekelmans, een roman bereidt waarvan wij, zonder onbescheiden heid, den vermoedelijken titel kunnen mededeelen: ‘Een Meidroom.’

_* * _*

Om misverstand te vermijden noemen wij nogmaals de huidige redactie: Bestuurder: Ary Delen; leden: Jan Eelen, Karel Van den Oever, en Lode Baekelmans.