Alvoorder. Jaargang 1
(1900-1901)– [tijdschrift] Alvoorder– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[pagina 98]
| |
IIKindje, waar is je lied?,
in de breede straten
is zonlicht gelaten
maar jouw hoor ik niet!
Kindje, waar is je lied?,
door de lentige boomen
een geluid is gekomen
maar jouw hoor ik niet!
Zijn je twee oogen
in zich-zelve getogen,
kan je niet lachen en kweelen
en buiten gaan spelen?
| |
[pagina 99]
| |
IIIIn het licht van den dag
staat je ziel te pralen,
als wil ze verhalen
wat lieflijks ze zag.
Ze is een toover-wezen,
een kleine fee,
mij hoeft ze niet te vreezen,
ik buig gedwee.
Ik zal voor haar bidden
in lichte nacht,
als maan in 't midden
der sterren wacht.
Ik zal voor haar waken
in 't duistere leven
als menschhanden raken
haar teeder beven.
|
|