Alvoorder. Jaargang 1(1900-1901)– [tijdschrift] Alvoorder– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] Verzen. I Waarom? Neen vraag me niet waarom, o kind, ik lief u heb, o nog, na zooveel jaren, want, toen mijn handen om uw hoofd zacht waren, toen werd uw milde blik door mij bemind. En toch, 'k begreep toen niets van 't wondre baren, maar alles was zoo schoon me, als d'avond-tint, wanneer de zon haar rooden tocht begint, en over 't wijde land een wijl blijft waren. Toen was ik zelf nog kind met lichte klanken waarachter stil een vredig lied kwam leven.... doch, als een ver geluid door wind gedreven slechts stervend meer kan worden opgevat, zoo werd mijn woord, voor u éen zalig danken, o Kind, mijn kind, door u' o nooit gevat. [pagina 58] [p. 58] II Voel, d' avond daalt om ons vreemd neer, o Teere, en streelt als kleine vingers ons gelaat; o voel, d'herinneringen keeren weere, en bloeien als een bloem die 't zonlicht baadt. Laat stil ons beide 'in dees laat avond-gaven: zie ons hoofden in matte zilver-luchten hangen tegen elkaar als bleeke vruchten, wijl ons lippen zich aan hun loomheid laven. Wil blijve, 'o lieve: ons ziele is als een weide: waar zonne speelt, na droeve voorjaars-tijden. Gent. Adolf Herckenrath. Vorige Volgende