Stoomschepen.
Alle zee-stoomschepen, stoomende, vertoonen, van zons-ondergang tot zons-opgang, de volgende lichten:
1o. Een helder wit licht aan den top van den fokkemast; een groen licht aan de stuurboordzijde; een rood licht aan de bakboordzijde.
2o. Het licht aan den top van den fokkemast is zóó ingerigt, dat het, bij donkere nachten, met heldere lucht, op eenen afstand van ten minste een en een vierde Duitsche mijl, zigtbaar is, en een onveranderlijk en onafgebroken licht doet schijnen over eenen boog van den horizon, van twintig kompasstreken; en het is zóó bevestigd, dat het licht werpt over tien kompasstreken wederzijds van het schip, te weten: van regt vooruit tot twee streken achterlijker dan dwars aan elke zijde.
3o. Het groene licht aan stuurboordszijde en het roode licht aan bakboordszijde zijn zóó ingerigt, dat zij, bij donkere nachten, met heldere lucht, op eenen afstand van ten minste een halve Duitsche mijl zigtbaar zijn; en een onveranderlijk en onafgebroken licht doen schijnen over eenen boog van den horizon, van tien kompasstreken; en zij zijn zóó bevestigd, dat zij licht werpen van regt vooruit tot twee streken achterlijker dan dwars, aan de stuurboords- en aan bakboordszijde.
4o. De lichten aan de zijden worden aan den binnenboordskant voorzien van schermen, zich ten minste ééne el verder dan het licht naar voren uitstrekkende, om te voorkomen, dat de lichten van de andere zijde kunnen gezien worden.