Almanak voor de beschaafde jeugd voor het jaar 1799
(1798)–Anoniem Almanak voor de beschaafde jeugd– Auteursrechtvrij
[pagina 50]
| |
De vlieger.Als 't windje frisch en luchtig blaast,
En door het digt geboomte raast,
Dan is 'er voor de jonge knapen
In 't veld veel vrolijkheid te rapen;
Dan gaat het vlieg'ren goed en wel.
Dan rijst de ligte Vlieger snel.
Maar wordt het windje zwak en flaauw,
Zo daalt de Vlieger al te gaauw;
Rept dan, o jongens! uwe handen,
Vliegt vaardig over sloot en landen:
Als gij den val niet haastig stuit,
Zo gaat uw' vlieger zeker buit.
| |
De hoepel.De ronde hoepel wenteld rasch;
Hier komen slagen wel te pas,
| |
[pagina 51]
| |
En los en vlug en ievrig rennen,
En recht en rad en vaardig mennen;
Maar slaat ge in 't wild, en bij de gis,
Dan loopt de hoepel scheef en mis:
Moet vaardigheid de vreugd vermeêren?
Dan moet men zo het kunstje leren,
Dat gij geen tijd met vallen spilt;
Dan rust uw hoepel als gij 't wilt.
| |
De knikkers.Wij Knikk'ren op dees vlakke baan;
Elk schiet zijn makkers knikkers aan;
Wij spelen kunstig met elkandren;
De een wint het spel zoms van den andren,
Verliest men 'er eens drie of vier,
Wij wachten ons voor boos getier;
Wie kan altijd gelukkig wezen?
Wij moeten vloek en schelden vrezen,
Zo smaken wij de zoetse vreugd,
Die ooit der kindren hart verheugt.
| |
De priktol.Voort, Jongens! gaat wat aan een kant!
De Priktol vliegt mij uit de hand;
| |
[pagina 52]
| |
Zaagt gij 'er ooit een beter draijen,
En in het wentlen ruimer zwaijen?
Men hoort haar niet, hij loopt zeer zacht
En op de vlakke hand gebragt,
Blijft zij vast lopen, zonder vallen;
Wie heeft, o jongens! van u allen
Een beter Tol als deze is?
Elk geeft aan mij den roem gewist
|
|