Alfa-Nieuws. Jaargang 13
(2010)– [tijdschrift] Alfa-nieuws– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| ||||||
Onder de loepSchrijven voor lezers
| ||||||
Leren lezen door te lezenLezen leer je door te lezen (Krashen, 1988). Veel lezen voor je plezier, op je eigen niveau en in je eigen tempo verbetert de beheersing van de tweede taal in het algemeen (Krashen, 2004). Die woorden hadden meer betrekking op het lezen in een andere taal dan op het aanvankelijk lezen door anderstalige alfacursisten, maar ook voor deze groep geldt dat het om veel lezen moet gaan, echt kilometers maken. Om echt lekker voor je plezier te kunnen lezen zodat het woordbeeld steeds vertrouwder wordt en de betekenis van het woord steeds sneller opgeroepen wordt, moet 98% van de woorden in de tekst bekend zijn (Hsueh-Chao & Nation, 2000). Volwassen tweedetaalleerders in alfaklassen krijgen echter maar heel weinig echte ontspanningsliteratuur onder ogen. Dat is jammer want daardoor krijgt de leerder ook weinig voeling met de cultuur die in de literatuur verankerd is. | ||||||
Een ANT2-leesbevorderingsprogrammaAls je als docent graag wilt dat er kilometers gemaakt worden met lezen is een leesbevorderingsprogramma nodig waarin extensief gelezen kan worden. Het doel is dat cursisten het lezen zowel in als buiten de klas als een zinvolle en plezierige activiteit gaan beschouwen. Om dat te kunnen bereiken moet er voor iedere cursist een ruim aantal boeken van verschillende niveaus beschikbaar zijn. Dat wil zeggen minstens twee, maar idealiter vier boeken voor ieder. Voor een klas van beginnende ANT2-lezers van verschillende alfaniveaus onder niveau A1 komt dat algauw neer op dertig tot zestig boeken. Martha Young-Scholten en de docenten van het educatieve centrum in Newcastle inventariseerden eerst welke literatuur geschikt was voor dat doel en kwamen vervolgens tot de conclusie dat er te weinig geschikte fictie bestond voor die groep. | ||||||
FictieWat voor fictie wordt eigenlijk aangeboden aan beginnende volwassen lezers? In de eerste plaats bleek dat literatuur voor kinderen te zijn, maar daar was niemand erg blij mee. Daarnaast oude volksverhalen uit de orale vertelcultuur die bewerkt worden voor nieuwe lezers. De verhalen die vaak op de middenpagina's van ALFA-nieuws staan en veelal bewerkt zijn door Jeanne Kurvers, zijn daar een voorbeeld van. Verder zijn er verhalen die door docenten of door cursisten geschreven zijn, en natuurlijk de boekjes van de echte uitgevers, zoals in Nederland De Stiep en Eenvoudig Communiceren. De Stiep richt zich vooral op de autochtone laaggeletterde en de anderstalige laaggeletterde met al een aanzienlijke woordenschat in het Nederlands. Voor de anderstalige beginnende lezer met een geringe woordenschat en een beperkte kennis van grammatica is er echter heel weinig in Nederland, net als in Groot-Brittannië. Eenvoudig Communiceren richt zich op beide groepen, maar er zijn nog maar heel weinig boeken op niveau A1. Een lezer die de tekst niet kan begrijpen stopt met lezen. (Birch, 2002) Wat ervaren kinderen die beginnende lezers zijn eigenlijk als aantrekkelijk in fictie? Dat is de hele enscenering die bij een verhaal hoort, de structuur van het verhaal, de karakters die een rol vervullen en het drama dat zich voltrekt tegen een achtergrond van mooi taalgebruik en mooie illustraties. Deze ingrediënten maken een tekst tot een echt boek en hebben aantrekkingskracht op het kind. Om volwassen alfacursisten tot echte lezers te maken moet de eenvoudige literatuur die we hun voorleggen even aantrekkelijk zijn als de literatuur die aan kinderen aangeboden wordt. Want als een lezer de tekst niet | ||||||
[pagina 19]
| ||||||
Kader 1
kan begrijpen, stopt hij met lezen (Birch, 2002). Het is dus zaak de lezer een aantrekkelijk, leesbaar en toegankelijk product voor te schotelen. Martha en haar collega Margaret Wilkinson, docent creatief schrijven, gaven een aantal richtlijnen waar een fictieve tekst aan zou moeten voldoen. | ||||||
AantrekkelijkEen aantrekkelijk verhaal heeft een enscenering, een structuur, personages en drama. We bekijken ieder onderdeel en geven wat tips om deze specifieke groep lezers te boeien. Als je de achtergrond wilt schilderen, doe dat dan in beelden die het hier en nu beschrijven. Dat kost meer moeite voor de schrijver, maar het vergt ook meer van de lezer die zelf iets moet afleiden uit de beschrijving, maar daardoor meer betrokken raakt bij het personage in het verhaal. Geef concrete details; dat schept een gevoel van realiteit. Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden kunnen beter tot een minimum beperkt worden. Laat de lezer bijvoorbeeld zelf afleiden wat voor een type Tom (in kader 1) is.
Bij de structuur van het verhaal moet je het begin, het midden en het eind in de gaten houden. Aan het begin kan een bepaalde wens of verlangen tot uiting komen. In het middendeel komen er beren en leeuwen op het pad van de hoofdpersoon en aan het eind heeft er een verandering plaatsgevonden. Dat hoeft echter niet per se de vervulling van de wens of het verlangen van het begin te zijn. Verhalen behelzen vaak een verandering in de levensomstandigheden, de relaties of de kijk op de wereld van de hoofdpersoon. Het verhaal kan beginnen met de huidige toestand die verbroken wordt door iets als een moord, een donderbui of een nieuwe buurvrouw. In een spannend verhaal heeft de hoofdpersoon een sterk verlangen. De inzet is hoog. Het verlangen is aannemelijk voor de lezer, gegeven de omstandigheden waarin de hoofdpersoon verkeert. Er zijn echter obstakels die vervulling van de wens of het verlangen in de weg staan en die maken dat het verlangen in de loop van het verhaal alleen maar sterker wordt. Om er een echt drama van te maken is een hoofdpersoon nodig die aardig gevonden wordt, een verlangen dat heviger wordt en hindernissen die opdoemen. Het verhaal kan (eindeloos) opgerekt worden door het verlangen heviger te laten worden, de hindernissen te laten toenemen en de oplossing vooruit te schuiven.
Kader 2
| ||||||
Illustraties bij de tekstAfbeeldingen spelen een belangrijke rol bij een boek. Dat is niet alleen zo bij boeken voor kinderen, die vaak prachtige illustraties hebben. Bij volwassenen kan de voorkant de keuze van het boek beïnvloeden en de potentiële lezer al of niet tot kopen brengen. Voor de doelgroep van volwassen beginnende lezers kunnen illustraties de tekst ondersteunen bij moeilijke passages. De illustratie moet dan wel duidelijk zijn, want uit onderzoek van Nation (2001) bleek dat tweedetaalleerders een een-op-eenrelatie verwachten met de tekst. Nieuwe lezers hebben ook een voorkeur voor heldere kleuren, foto's en realistische - niet-gestileerde - tekeningen. Mini-illustraties onder aan de pagina kunnen dienen als verklaring van woorden die onbekend worden verondersteld. Let wel op dat de illustratie niet de plot van het verhaal verraadt. | ||||||
LeesbaarHet verhaal moet niet alleen spannend zijn. In de eerste plaats moet de lezer het niveau van technisch lezen aankunnenGa naar eind2. Als het bijvoorbeeld om Alfa-niveau B gaat mag de tekst alleen langere woorden bevatten die bekend zijn of als globaalwoorden zijn geleerdGa naar eind2. Korte woorden, medeklinkerclusters en bekende morfemen als -lijk en -heid vormen geen beletsel meer. De tekst moet nog kort zijn en over bekende onderwerpen gaan met concrete en bekende woorden. Op niveau C mogen ook langere, onbekende woorden voorkomen. De zinnen zijn nog kort en eenvoudig en enige visuele ondersteuning is nog nodig. Maar om het leesplezier te bevorderen moet niet meer dan 2% van de woorden onbekend zijn voor de lezer: op een tekst van 300 woorden dus maar zes onbekende woorden. | ||||||
[pagina 20]
| ||||||
[pagina 21]
| ||||||
[pagina 22]
| ||||||
ToegankelijkMartha Young-Scholten ging er in dit project van uit dat ook het mondelinge niveau van de lezers die zij op het oog had, niet boven A1 was. Op het laagste niveau kunnen deze leerders hoofdzinnen zonder hulpwerkwoorden construeren, uitgangen van werkwoorden worden nog niet altijd herkend en ook nog niet correct gevormd en een persoonlijk voornaamwoord als het onderwerp van de zin wordt nog vaak weggelaten. Martha adviseerde haar studenten daarom teksten te schrijven zonder hulpwerkwoorden, met eigennamen in plaats van persoonlijke voornaamwoorden en in de volgorde: onderwerp-werkwoord-lijdend voorwerp, ook als het om vraagzinnen gaat. Een zin kan ook vragend gemaakt worden door er een vraagteken achter te zetten (zie kader 1). Vaste formules (zoals ‘Wat zeg je?’) vormen daarop een uitzondering. | ||||||
De opdrachtNa enkele colleges over taalontwikkeling en creatief schrijven kregen Martha's studenten de opdracht om met een groepje van drie of vier studenten een boek te schrijven van ongeveer 300 woorden dat leuk, aantrekkelijk en spannend was, gemakkelijk te lezen en waarvan het taalniveau voor de lezer toegankelijk was. Maar waarover moest het gaan? Door de studenten werd een kort lezersonderzoek gehouden onder de tweedetaalleerders in educatieve centra. Dat resulteerde in een shortlist, waarin grappige verhalen bovenaan stonden en liefdesverhalen onderaan (zie kader 3).
De studententeams konden nu aan de slag. Door het lezersonderzoek waren de universitaire studenten al in contact gekomen met de toekomstige lezers. Dat kwam goed van pas bij het schrijven. Toen er een eerste versie van de tekst klaar was en van illustraties was voorzien, werd het boek in de praktijk getest. De alfacursisten lazen het boek voor zichzelf of met een medecursist voordat de studenten in hun klas kwamen. Toen lazen de alfacursisten het boek voor aan de universitaire studenten die het geschreven hadden. Door die een-op-eenvoorleessessie ontdekten de studenten wat nog niet goed ging in het gebruik. Ze zagen (of beter: hoorden) dat het grammaticale niveau soms nog te hoog was, dat het gebruik van bijwoorden nog niet goed was en dat de lezers struikelden over idiomatische en werkwoordelijke uitdrukkingen. Ook aan de lay-out van hun teksten kon nog een en ander verbeterd worden. De studenten constateerden dat een schreefloze letter beter leesbaar was en dat iedere zin beter op een aparte regel kon staan. De lezers vonden kleurenfoto's en gekleurde illustraties veel duidelijker en vonden het niet prettig als de plaatjes niet precies pasten bij de tekst, maar ze raakten er niet van in verwarring. Met deze kennis kon de revisie van de teksten en de illustraties beginnen. | ||||||
ResultaatHet project leverde uiteindelijk twintig boeken en verhalen op. Iedere groep studenten werd verondersteld een boek te schrijven, maar sommige groepen schreven twee boeken op verschillende niveaus of ieder lid van de groep
Kader 3
schreef een boek. Er waren boeken met korte hoofdstukken, oude verhalen voor nieuwe lezers, Hollywoodachtige verhalen en recepten. De boeken werden in kleur gekopieerd en als boek en op cd aan de educatieve centra die meegedaan hadden ter beschikking gesteld. Vijf boeken die voldeden aan de criteria van echte fictie werden genomineerd als ‘meesterwerkjes’. Een van die vijf is afgedrukt op de voorgaande pagina's, vertaald in het Nederlands (behalve de tekst in de illustratie) en kan gebruikt worden in de klas. | ||||||
Literatuur
|
|