| |
| |
| |
Discussie in het vak
Op zoek naar Alfarechtvaardigheid
Willemijn Stockmann, Jacqueline Veth, Jeanne Kurvers en Ineke van de Craats
Op 19 maart 2010 organiseerde de werkgroep Alfabetisering van de Beroepsvereniging NT2 een studiemiddag over de problematiek van de Alfa-cursist in de inburgering. Alfa-cursisten komen vaker niet dan wel toe aan een inburgeringstraject en hun inspanningen worden vaker niet dan wel beloond met het behalen van een examenonderdeel, terwijl het wezenlijke van de inburgering - de participatie of gewoon het meedoen - wel tot hun mogelijkheden behoort. De vraag die centraal stond tijdens deze discussiemiddag was dan ook: hoe kan er een inburgeringstraject opgezet worden dat haalbaar is voor een grotere groep Alfa-cursisten? In het navolgende een verslag van de discussie.
Er waren twee inleidingen over onlangs verschenen rapporten over de leerlast van Alfa-cursisten (zie ALFA-nieuws 2009, nummers 3 en 4) waarvan de uitkomsten bevestigden hoe langdurig en moeizaam het alfabetiseringstraject voor de meesten is, maar ook dat het bereikbaar is voor een selecte groep van vlotte leerders. Het probleem is dat dit voortraject - voorafgaand aan de echte inburgering - te lang en te zwaar is en indien het gehaald wordt (dus het hoogste Alfa-niveau, Alfa C), vaak nog niet voldoende is om gelijke tred te houden met de al sinds lange tijd geletterde cursisten van een inburgeringstraject. Er zijn dus behalve hangers in het voortraject, ook veel hobbels in het inburgeringstraject zelf. De werkgroep had rond deze hangers en hobbels vier stellingen geformuleerd om de discussie op gang te brengen. De vier stellingen luidden als volgt:
Hangers |
Hobbels |
1. Een praktijkexamen gebaseerd op een portfolio en gericht op mondelinge vaardigheden is voor een Alfa-cursist beter dan een examen Toets Gesproken Nederlands. |
3. Cursisten met een afgerond Alfa C-traject hebben, evenals laagopgeleiden, extra begeleiding nodig met betrekking tot studie- en leervaardigheden. |
2. Een alternatief inburgeringstraject is voor Alfa-cursisten zinvoller dan een voortraject dat moet leiden naar het reguliere inburgeringstraject. |
4. Het lees- en schrijftempo van een deelnemer die het Alfa C-traject heeft afgerond is te laag voor het volgen van het inburgeringstraject en daardoor stagneert het inburgeringstraject. |
In twee discussieronden werd de problematiek rond de hangers en de hobbels besproken zodat in totaal twee verschillende discussiegroepen zich over dezelfde stelling bogen.
| |
Hangers
Stelling 1
Met de eerste stelling dat een praktijkexamen gebaseerd op een portfolio voor een Alfa-cursist zinvoller is dan een examen bestaande uit de Toets Gesproken Nederlands, was men het nagenoeg unaniem eens. Er werden twee typen argumenten in vele variaties naar voren gebracht. Allereerst waren dat de negatieve kwalificaties van en ervaringen met de Toets Gesproken Nederlands. Die toets meet volgens velen niet wat zinvol is in een programma dat als doel heeft integratie
| |
| |
te bevorderen. Want wanneer moeten mensen nu zinnen kunnen nazeggen, waarom zou het kunnen noemen van een hoogfrequente tegenstelling een goede indicatie zijn van mondelinge taalvaardigheid? Die toets, zo zei iemand, geeft eerder een indruk van de verstaanbaarheid van uitspraak en van ijverig uit het hoofd leren en leidt ertoe dat er vooral aan examentraining wordt gedaan in de lessen (in plaats van aan het oefenen in relevante gebruikssituaties). Verschillende docenten hadden het gevoel dat cursisten die hoog scoorden op deze toets niet per se ook goed waren in het gebruiken van gesproken Nederlands in alledaagse situaties en omgekeerd. Kortom, men vond de toets geen afspiegeling van de eindtermen.
Het andere type argumenten had te maken met de grote voordelen van het verzamelen van bewijzen in een portfolio, omdat die afgestemd kunnen worden op wat inburgeraars willen leren en moeten kunnen in hun eigen situatie; omdat het daarbij over relevant taalgebruik gaat; en omdat het bevordert dat cursisten daadwerkelijk de boer opgaan en oefenen met het gebruik van het Nederlands buiten de klas. Een portfolio kan juist, vond men, de activiteiten gericht op participatie vergroten. Om de bewijzenjacht tegen te gaan is het goed om een bewijs of een paar bewijzen steeds door de docent te laten bespreken en ondertekenen, als een document waarover gesproken kan worden, begrepen is en ook werkelijk en zinvol is uitgevoerd. Dan vindt er geen big boom plaats aan het einde van het portfolio, maar is het een sturend instrument tijdens de cursus. In het portfolio kunnen uiteraard ook schrijfbewijzen worden opgenomen om aan te tonen dat het geleerde toegepast kan worden.
Op basis van beide typen argumentaties ontstond een levendig debat dat eindigde in de conclusie dat men het eens is met de stelling, mits die stelling niet suggereert dat er alleen maar aan mondelinge vaardigheden gewerkt hoeft te worden (schriftelijke zijn ook belangrijk) en mits goed rekening gehouden wordt met de diversiteit in de Alfagroepen en de lat zo hoog mogelijk gelegd wordt voor de cursisten die veel in hun mars hebben.
| |
Stelling 2
Over de tweede stelling, dat een alternatief inburgeringstraject zinvoller is dan een voortraject dat moet leiden naar het reguliere inburgeringstraject, was men het ook gauw eens. Maar met bijna dezelfde mitsen en maren als hierboven, namelijk onder de nadrukkelijke vermelding dat Alfa-cursisten in eerste instantie gestimuleerd moeten worden wel te leren lezen en schrijven omdat dat hen de gelegenheid geeft zich zelfstandiger in de maatschappij te bewegen.
Het volgende punt van discussie was hoe zo'n alternatief inburgeringstraject er dan zou moeten uitzien. Uit de discussie kwam naar voren dat het aan te bevelen is Alfa-cursisten bij elkaar te plaatsen om maatwerk te kunnen bieden. Er kan dan aandacht zijn voor de manier van leren die bij deze cursisten past. Daarbij moet gedacht worden aan studievaardigheden en leervaardigheden die van een ander karakter zijn dan bij midden- en hoogopgeleiden, maar ook aanpassingen in het tempo van lezen en schrijven. Ook de tijdsduur en intensiteit kunnen dan beter op de doelgroep afgestemd worden.
Er werden door de aanwezigen drie stromen AlfaNT2- leerders onderscheiden:
• | Langzame leerders, die gestimuleerd kunnen worden tot meedoen (participeren) in de samenleving. |
• | Middelsnelle leerders, die een aangepast examen zouden kunnen halen gebaseerd op een aan de doelgroep aangepast portfolio en de Toets Gesproken Nederlands (TGN). |
• | Snelle leerders, die zich in een aangepast traject zouden kunnen voorbereiden op het Inburgeringsexamen Oudkomers, dat wil zeggen: A2 voor luisteren en spreken en A1 voor lezen en schrijven. |
Uit de discussies in beide discussiegroepen kwam duidelijk naar voren dat een grote(re) flexibiliteit een kenmerk van een succesvol alternatief inburgeringsprogramma moet zijn. Op grond van bovengenoemde profielen zou het noodzakelijk zijn in ieder geval drie trajecten aan te bieden met verschillende, aangepaste eindtermen die vastgelegd en geëxamineerd worden. Het is beter te streven naar slagen voor een aangepast inburgeringsexamen met lagere eisen dan naar ontheffing via het Haalbaarheidsonderzoek, omdat dat als een negatieve beoordeling wordt gezien.
| |
Hobbels
Stelling 3
Ook bij de derde stelling dat cursisten met een afgerond Alfa C-traject, evenals laagopgeleiden, extra begeleiding
| |
| |
nodig hebben met betrekking tot studie- en leervaardigheden, ontstond een levendig debat. Om te beginnen werd naar voren gebracht dat begeleiding in het Alfa-traject hoort, en niet erna: als cursisten Alfa C hebben afgerond, zouden ze wat dit betreft niet meer moeten verschillen van cursisten die in een regulier NT2-traject instromen. Er waren ook deelnemers aan de discussie die de ervaring hadden dat cursisten die vanuit een Alfa-traject kwamen, juist meer geleerd hadden aan studievaardigheden dan sommige andere cursisten. Op de tweede plaats werd er op gewezen dat de stelling genuanceerd zou moeten worden: niet alle Alfa-cursisten hebben extra begeleiding nodig en begeleiding zou gedifferentieerd moeten worden aangepakt. De discussie leidde vervolgens tot een wat fundamenteler debat over a) de vraag of het gat tussen Alfa C en vervolgtrajecten inderdaad wel vooral te maken heeft met gebrek aan studievaardigheid of misschien toch vooral ook met fluency (bijvoorbeeld instructies niet begrijpen omdat je nog niet vlot genoeg kunt lezen), en b) enige zelfreflectie op wat wij als docenten precies vragen aan studie- en leervaardigheden. Wat is wel belangrijk, en wat minder? Wat moet precies op de manier die wij hanteren, en waar kunnen cursisten ook verschillen in de manieren waarop ze taken aanpakken?
| |
Stelling 4
De vierde stelling dat het lees- en schrijftempo van een deelnemer die het Alfa C-traject heeft afgerond, te laag is voor het volgen van het inburgeringstraject en dat daardoor het inburgeringstraject stagneert, bracht voor iedereen onder woorden dat er aansluitingsproblemen zijn tussen Alfa C en het inburgeringstraject. Toch is het eindniveau van Alfa C gelijk aan dat van A1, maar de doorsneecursist van het inburgeringstraject heeft wel meer scholing gehad
Borden vol discussiestof.
| |
| |
dan een Alfa-cursist. Hoewel de getoetste niveaus gelijk zijn (A1), zijn de onderliggende vaardigheden niet gelijk. Een Alfa C-cursist heeft veel minder leerervaring en lees- en schrijfervaring dan een A1-cursist. En de vaardigheden van die laatste bepalen hoe er in het inburgeringstraject omgegaan wordt met de leerstof. Uit de discussie kwamen verschillende manieren naar voren om dit probleem aan te pakken. We noemen er enkele.
• | Omdat de Alfa C-toets het leestempo niet voldoende scherp toetst, zou het Alfa C-niveau aangepast moeten worden aan de eisen van de inburgering door bijvoorbeeld een niveau Alfa C-plus of Alfa C-IB te creëren. |
• | Aan het eind van het Alfa C-traject een speciale voorbereiding of gerichte training geven waar het accent ligt op tempo (denk aan de RALFI-methode met herhaald lezen voor lezers die te veel spellend lezen). Goed en snel(ler) technisch lezen geeft immers meer ruimte voor het begrijpend lezen. |
• | Gericht oefenen op langere woorden die in de inburgeringscursus relevant zijn, zoals gemeentehuis, inburgeringsexamen, voorlichtingsambtenaar, geboorteaangifte, politiebureau, enz., en op instructies die bij de lesstof horen. |
• | Een parallel inburgeringstraject voor Alfa C-leerders maken waarin een meer doorgaande leerlijn aangehouden kan worden. |
• | In de reguliere inburgeringscursus expliciet rekening houden met Alfa C-leerders door nog zoveel mogelijk een fase van technisch lezen (wisselrijtjes, tempo lezen, herhaald lezen, duolezen) in te lassen of andere vormen van ondersteuning te geven. De teksten uit de basismethode of andere korte relevante teksten kunnen daarvoor gebruikt worden. |
• | Docenten zowel in ANT2- als NT2-cursussen in zetten zodat er binnen het NT2-veld meer kennis en ervaring van de alfabetisering komt en de inburgeringsdocent beter de specifieke problematiek kan herkennen en erop inspelen. |
• | De groep die het Alfa C-traject heeft afgerond, kan volgens de meesten in de groepen zeker wel het inburgeringsexamen halen. Het inburgeringstraject zal dan echter een doorlopende leerlijn moeten zijn. Het is dan ook zinvoller zo'n traject bij één uitvoerder te leggen, vond men. Zo kan er tijdens het alfabetiseringsproces aandacht worden besteed aan inburgering en tijdens het inburgeringstraject nog aandacht zijn voor lezen en schrijven. |
• | Voor ex-analfabete nieuwkomers is het niveau A2 voor de schriftelijke vaardigheden in veel gevallen wel een te grote stap. Zij zouden gebaat zijn bij een examen op A1-niveau. |
• | Bij de bestaande cursussen zou een Alfa C-leerlijn ontworpen moeten worden. Thuis in Nederland bijvoorbeeld heeft veel teksten die moeilijker zijn dan strikt noodzakelijk voor het niveau van inburgering (op B1-niveau). Of door meer het leesniveau van Klaar voor de start! aan te houden in Thuis in Nederland en pas later te verhogen naar A2-niveau. |
| |
Naar een samenhangend alternatief inburgeringsaanbod
Het idee van een flexibeler en samenhangend aanbod voor analfabeten dat ook rekening houdt met hobbels die zich tijdens het traject kunnen voordoen, ontstond in een van de discussiegroepen doordat eenieder zijn ervaringen naar voren bracht en die in een groter geheel geplaatst konden worden. Hieronder wordt een schets gegeven van hoe men zich die trajecten voorstelde. Het voordeel van zo'n opzet zou zijn dat er op verschillende momenten ‘overgestapt’ kan worden, zowel naar een langzamere als naar een snellere route, wat meer garantie geeft op halen van het doel van participatie in welke vorm dan ook. Op enkele plaatsen in Nederland (ID College Gouda, Sipi, Amsterdam) wordt met dergelijke trajecten geëxperimenteerd.
Schets van drie mogelijke trajecten voor Alfa-cursisten die men voor zich zag (zie het kader):
1. | van Alfa A, B en C via extra voorbereiding naar reguliere inburgering of zonder extra voorbereiding naar inburgering met een aangepaste (doorlopende) lijn voor gewezen Alfa-cursisten. Er is geen goed toetsingsinstrument voor de overgang van Alfa C naar inburgering; |
2. | van Alfa C naar Maatschappelijke participatie (langzamer, concreter, dichter bij de cursist). Op grond van observaties van docenten en toetsresultaten (bijv. Voortgangstoets Alfa, TINA en/of TIWi) kunnen cursisten naar dit traject verwezen worden; |
3. | van Alfa A+B naar Sociale participatie (praktisch aan de slag in buurthuis, school en het onderhouden van basaal lezen en schrijven). Ook hier vindt de selectie plaats op grond van docentenobservaties en toetsgegevens. |
| |
| |
Alternatieve inburgeringstrajecten Alfa-cursisten.
Indien geen van deze trajecten past is aansluiten bij buurthuiswerk om de opgedane kennis vast te houden de beste oplossing. Voor de alternatieve trajecten moeten ook eindtermen vastgesteld worden waarop de certificering moet berusten. Het toetsen van de eindtermen zou bij voorkeur moeten gebeuren aan de hand van een portfolio met assessments in een relevante context of spreekassessments voor Alfacuristen. Aan deze certificering zou dan dezelfde erkenning gegeven kunnen worden als aan het reguliere inburgeringsexamen. Eventueel kan iemand die het MAP-traject gevolgd heeft, verder met het reguliere inburgeringstraject. Maar aan het koptraject en het MAP- en SAP-certicifaat zouden dezelfde rechten ontleend moeten kunnen worden.
| |
Tot slot
Na deze middag overheerste het gevoel dat men gezamelijk een belangrijke stap kan doen in de richting van een grote re Alfa-rechtvaardigheid wanneer een flexibeler en alternatief inburgeringstraject vormgegeven kan worden, waarvan de eindtermen toegesneden zijn op de verschillende typen Alfa-cursisten. Een alternatief inburgeringsexamen halen geeft uiteindelijk meer voldoening en is minder negatief dan ontheffing krijgen via het Haalbaarheidsonderzoek, dat overigens wel als laatste mogelijkheid gehandhaafd zou moeten blijven.
|
|