Alfa-Nieuws. Jaargang 11
(2008)– [tijdschrift] Alfa-nieuws– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder de loepToets Gesproken Nederlands
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ToetsDe Toets Gesproken Nederlands (TGN) is een onderdeel van de centrale examens van het Inburgeringsexamen en het Basisexamen inburgering (af te leggen in het buitenland). Het Inburgeringsexamen vervangt sinds 1 januari 2007 de naturalisatietoets. Mensen die Nederlander willen worden moeten het Inburgeringsexamen afleggen, waarna zij een naturalisatieverzoek kunnen indienen. Het diploma van het Inburgeringsexamen is geldig voor het naturalisatieverzoek waarbij dan wel alle vaardigheden op niveau A2 moeten zijn gehaald. Sinds 15 maart 2006 moeten migranten die (met name) voor huwelijk en relatie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Nederland willen verblijven, het Basisexamen inburgering op niveau A1-min afleggen. Op deze manier verkrijgen zij een machtiging tot voorlopig verblijf.
De TGN toetst door middel van automatische spraakherkenning via de computer het gemak waarmee kandidaten Nederlands kunnen verstaan en begrijpen en hierop adequaat en verstaanbaar in het Nederlands kunnen reageren. De toets is voor beide examens (Nederland en buitenland) hetzelfde, alleen de cesuur verschilt. Er zijn met de toets tussen de 10 en 80 punten te scoren. Bij het Inburgeringsexamen (niveau A2) moet de kandidaat minimaal 37 punten halen. Bij het Basisexamen inburgering (niveau A1-min) is dat op dit moment nog 16 punten. Uit een onderzoek van TNO bleek dat de zak-/slaaggrens voor de TGN in het Inburgeringsexamen in het buitenland én in Nederland te laag zou zijn ingesteld. Daarop werd in 2007 aangekondigd dat deze grens zou worden aangepast. Ook is er sprake van dat het niveau van de TGN in het Basisexamen inburgering van A1-min naar A1 wordt opgehoogd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerst TGN, dan HaalbaarheidsonderzoekDat het Inburgeringsexamen voor veel (ex)analfabete leerders een praktisch onhaalbare kaart lijkt, is al door meerdere experts geuit. Omdat onderzoek op dit gebied niet voor het oprapen ligt, moeten we het in de praktijk vaak doen met de ervaring. En de ervaring leert ons dat veel docenten met de handen in het haar zitten als het gaat om hun alfacursisten die geacht worden bepaalde toetsen te maken. Het is een feit dat met de Wet Inburgering ook de analfabete leerder de dans van het Inburgeringsexamen niet ontspringt. Of toch een beetje?
In ALFA-nieuws van mei 2008 was te lezen wat de betekenis is van het Haalbaarheidsonderzoek (ten behoeve van naturalisatie) voor anderstaligen die in het land van herkomst nauwelijks onderwijs hebben gehad en die niveau A2 voor de schriftelijke vaardigheden niet kunnen halen. Als de cursist al ‘slaagt’ voor dit dure onderzoek, kan hij of zij alleen wanneer de TGN met goed gevolg is afgelegd een naturalisatieverzoek indienen. En dat is vaak nog een groot struikelblok. Er wordt dan ook aangeraden om de cursist eerst de TGN te laten doen. In wat hieronder volgt gaan we dieper in op de verschillende onderdelen van deze toets. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De onderdelenIn de TGN draait het om de mondelinge vaardigheden. De kandidaat moet zinnen herhalen, korte vragen beantwoorden, tegenstellingen noemen en een verhaal navertellen. De toets kent de volgende onderdelen in deze volgorde:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Zinnen nazeggenIn de Verantwoording Toets Gesproken Nederlands (CINOP, 2005)Ga naar eind1 is te lezen dat deze opdrachten een steekproef vormen van uitingen die in gesproken taal kunnen worden aangetroffen. Ze zijn geput uit authentieke audiobronnen zoals mondelinge interacties en radio-opnames. Het betreft hier imitatie waarbij de kandidaat bij de korte zinnen kan steunen op het kortetermijngeheugen. In dit geval is waarschijnlijk alleen de vaardigheid om uitspraak te kunnen imiteren van belang. Worden de zinnen langer dan zeven woorden, dan hangt het vermogen van reproductie ook af van de bekendheid met de woorden. De uitvoering van dit onderdeel is niet alleen afhankelijk van de verstavaardigheid, maar ook van de vertrouwdheid met de taal en de daarin voorkomende woorden en van het begrip ervan. De kandidaat hoort de volgende instructie: U hoort steeds een zin. Zeg de zin precies na. Bijvoorbeeld: een stem zegt: ‘Dat is een mooi verhaal’ en u zegt: ‘Dat is een mooi verhaal’. Nu is het uw beurt. Luister naar de zin en zeg precies na wat u hoort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kader 1: voorbeelden van het onderdeel Zinnen nazeggenGa naar eind2:Mag ik u enkele vragen stellen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Vragen beantwoordenHet uitgangspunt is dat de kandidaten de gestelde vragen inhoudelijk moeten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen beantwoorden zonder specifieke kennis van Nederland. Er kunnen meer antwoorden goed zijn bij een gestelde vraag. Als we kijken naar de eerste zin in kader 2 ‘Wat doe je met je mond?’ dan zijn de volgende antwoorden goed ‘Met je mond kun je eten’, ‘Eten’ of ‘Daarmee kun je eten’. De vragen zijn zoveel mogelijk geformuleerd in spreektaal en vragen waarop kan worden geantwoord met ‘ja’ of ‘nee’ of ‘goed’ of ‘fout’ komen niet voor. De kandidaat hoort de volgende instructie: U hoort steeds een korte vraag. Geef op elke vraag een kort antwoord. Bijvoorbeeld: een stem zegt: ‘Is januari een dag of een maand?’ en u zegt: ‘maand’ of ‘een maand’. Of u hoort: ‘Een auto, heeft die twee wielen of vier wielen?’. En u zegt: ‘vier’ of ‘vier wielen’. Nu is het uw beurt. Luister naar de vraag en geeft dan antwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kader 2: voorbeelden van het onderdeel Vragen beantwoordenGa naar eind3:Wat doe je met je mond? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Tegenstellingen noemenDe opgaven bestaan uit voorzetsels, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden waarvoor duidelijke tegenstellingen bestaan in het Nederlands. De gebruikte woorden komen voor in de alledaagse spreektaal. Met het oog op de automatische spraakherkenning worden geen paren opgenomen waarvan de tegenstelling wordt gevormd door ‘on’ en dergelijke voor de stimulus te plaatsen. Antwoorden waarbij ‘niet’ voor de stimulus wordt geplaatst (hoog - niet hoog) worden fout gerekend. De kandidaat hoort de volgende instructie: U hoort steeds een woord. U zegt het tegenovergestelde. Bijvoorbeeld: u hoort ‘hoog’, dan zegt u ‘laag’, of u hoort ‘niet’ en dan zegt u ‘wel’. Nu is het uw beurt. Luister naar het woord en zeg het tegenovergestelde woord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kader 3: voorbeelden van het onderdeel Tegenstellingen noemenGa naar eind4:aan - uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Verhalen navertellenDe verhalen tellen in totaal 40 tot 90 woorden. Ze zijn globaal volgens het volgende stramien opgebouwd.
De navertelde verhaaltjes worden alleen gebruikt ter validatie van de toets. De kandidaat hoort de volgende instructie: U hoort een kort verhaal. U moet het verhaal navertellen. U krijgt daarvoor 30 seconden. Vertel zoveel mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan: Wie deden er mee? Wat gebeurde er? Waar was het? En, hoe liep het af? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kader 4: voorbeelden van het onderdeel Verhalen navertellenGa naar eind5:Fred reed naar huis. Hij was niet blij want het gesprek met de laatste klant was niet zo goed verlopen. Fred had geen goede indruk op die klant gemaakt. Die zou vast niets van hem willen kopen. Toen hij de sleutel in het slot stak, besefte Fred dat hij ook nog zijn tas bij de klant had laten staan. De toets duurt met instructies ongeveer 15 minuten, zonder instructies ongeveer 12. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ScoresHet automatische scoringssysteem levert vier deelscores op. Twee deelscores zijn gebaseerd op wat de kandidaten letterlijk zeggen (woordenschat en zinsbouw) en de andere twee zijn gericht op hoe de kandidaten spreken (uitspraak en vloeiendheid). De scores op de vier deelvaardigheden bepalen elk met hetzelfde gewicht de totaalscore. Het onderdeel zinnen nazeggen bepaalt overigens voor 75% de uitslag van de toets. In dit onderdeel worden drie van de vier deelvaardigheden getoetst, namelijk zinsbouw, uitspraak en vloeiendheid. Bij de onderdelen vragen beantwoorden en tegenstellingen benoemen wordt alleen de woordenschat beoordeeld. Hoe de nauwkeurig geprogrammeerde beoordelingsmethodiek precies werkt, is het geheim van de makers en huidige beheerders van de toets. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het materiaalDiverse nieuwe methodes en materialen die we hier niet nader zullen noemen, bevatten onderdelen waarmee cursisten specifiek kunnen oefenen voor de TGN. Ook is er materiaal te verkrijgen dat speciaal aandacht schenkt aan deze toets. We noemen achtereenvolgens:
Deze uitgave bevat twee audio-cd's waarop 18 oefentoetsen zijn opgenomen en een bijbehorend boekje. Het boekje bevat de oefentoetsen met de antwoorden en tabellen voor het bijhouden van de score. Voor in het boekje staat een handleiding voor het gebruik van de oefentoetsen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oefentoets
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbereiding op de toetsOefening baart kunst en dat gaat ook zeker op voor de TGN. De makers van de toets gaan ervan uit dat elke cursist minstens een keer geoefend heeft met een oefentoets. Het is van belang de cursisten duidelijk te maken wat de toets precies inhoudt, hoe lang de toets duurt en welke onderdelen aan de orde komen. Het is goed denkbaar dat wanneer een docent niet over een oefentoets beschikt, hij zelf een toets maakt en eventueel inspreekt op een band. Elke toets bestaat uit 50 opgaven die worden samengesteld uit een itembank via willekeurige, naar itemtype gestratificeerde selectie. Op deze manier is elke toets uniek. Ieder onderdeel van de toets wordt voorafgegaan door de benoeming van het onderdeel en door instructies en voorbeelden. De reacties op de oefenitems worden niet gescoord. De toets wordt zoals gezegd afgenomen via de computer. De kandidaat krijgt een koptelefoontje met microfoon. Deze situatie zal voor veel alfacursisten raar kunnen overkomen als zij niet aan deze toetsvorm gewend zijn. Als er klassikaal geoefend wordt, moet de cursist de docent niet kunnen zien (ruggen tegen elkaar bijvoorbeeld). De toets gaat in hoog (natuurlijk) tempo. De cursisten hebben weinig tijd om na te denken en te antwoorden. Ook hieraan moeten cursisten gewend raken door veelvuldig een tijdselement (snelheid) in te bouwen bij bepaalde opgaven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De praktijkAd Appel heeft sinds 1992 als NT2-docent op verschillende ROC's gewerkt. Sinds januari dit jaar werkt hij als zelfstandige en runt met een partner het taaltrainingsbureau ‘Ik wil naar Nederland’. Vooral kandidaten die het Basisexamen Inburgering moeten afleggen, kloppen bij hen aan. De kandidaten komen overwegend op een toeristenvisum naar Nederland waar ze bij ‘Ik wil naar Nederland’ in vierwekelijkse cursussen worden klaargestoomd voor het examen.
Op de vraag of zich ook analfabete cursisten hebben gemeld voor de TGN noemt Appel het voorbeeld van een Marokkaanse vrouw van 40 jaar die al enige tijd illegaal in Nederland verbleef. Laten we haar Latifa noemen. Latifa is analfabeet in eigen taal. Zij had al twee jaar les gehad in het buurthuis waar zij veel in haar eigen taal praatte. Latifa is getrouwd met een Marokkaan en haar man woont al langer in Nederland. Zij kwam in juli dit jaar met haar schoonzus en broer naar ‘Ik wil naar Nederland’ om zich aan te melden voor de cursus. Na een intakegesprek werd duidelijk dat zij met moeite haar eigen naam en adres kon schrijven. Het niveau van haar mondelinge vaardigheden werd ingeschat onder A1. Latifa heeft niet veel taalcontact, maar wel enige Nederlandssprekende Marokkaanse familieleden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbereiding van LatifaLatifa kwam in een klas met twee andere cursisten (uit Turkije en Jamaica) en kreeg elke dag drie uur les. In de lessen werd alleen Nederlands gesproken. Het lesmateriaal bestond globaal uit het boek en de cd's van Op Weg, het programma Taalklas (www.taalklas.nl) en de Cd-rom TaalTrainerGa naar eind6 voor groep 3 tot en met 8 van de basisschool. Ook werd gewerkt met ander materiaal dat geschikt was om luisteren en nazeggen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te oefenen, bijvoorbeeld de Basiscursus Nederlands voor buitenlanders van de Delftse Methode. Deze methode vergt wel het nodige leeswerk en was daarom voor Latifa te hoog gegrepen. Wel werkte zij met Een dag met Fatima TasGa naar eind7. Ze keek dan een paar keer naar de plaatjes terwijl ze naar de cd luisterde. Daarna luisterde ze en zei ze na wat ze hoorde zonder ondersteuning van de foto's. Het materiaal is anders bedoeld, maar het was wel effectief voor Latifa.
De cursisten werkten veel zelfstandig, vaak met behulp van individuele instructies en feedback. Gezamenlijk is er tijd besteed aan door Appel gemaakte oefentoetsenGa naar eind8. Appel geeft aan dat hij verwacht dat met zijn oefentoetsen het natuurlijke spreektempo (dat veel docenten juist hebben afgeleerd omdat zij taal willen aanleren) goed geoefend kan worden. De cursisten wennen op deze manier ook aan vreemde stemmen. Appel geeft als tip dat docenten en cursisten zich niet teveel zorgen moeten maken over het onderdeel ‘verhalen navertellen’ aangezien dit onderdeel toch niet meetelt in de eindscore. Over de vorm en inhoud van de TGN is ook veel uitleg gegeven in de groep van Latifa. Appel communiceerde hierover met de Nederlands sprekende familie van Latifa tijdens momenten voor of na de les en verder door middel van een schriftje, via de telefoon, e-mail en chat. Ondanks het feit dat Latifa veel afwezig was gedurende de cursus en zij de oefentoetsen erg moeilijk vond, is zij in Marokko uiteindelijk geslaagd voor de TGN met een puntenaantal net onder niveau A2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieHet lijkt heel goed mogelijk om alfacursisten te trainen voor de TGN. Het gevaar dat zich echter aandient is, zoals bij veel toetsen, dat er een zogenoemd backwash effect optreedt. De inhoud van de toets stuurt het leergedrag en de motivatie van de kandidaten sterk. Anders gezegd, kandidaten leren alleen maar die onderdelen van de toets waarvan duidelijk is dat ze ook daadwerkelijk getoetst worden. Latifa haalde een puntenaantal dat overeenkwam met het niveau van net onder A2. Appel geeft echter aan dat hij haar op de mondelinge vaardigheden inschat rond niveau A1. Je kunt je afvragen of de toets hier meet wat hij moet meten, namelijk het gemak waarmee kandidaten Nederlands kunnen verstaan en begrijpen en hierop adequaat en verstaanbaar in het Nederlands kunnen reageren. Het is aan de docent om zijn of haar alfacursisten op een zinnige manier toe te rusten voor deze opdracht. |
|