Alfa-Nieuws. Jaargang 10(2007)– [tijdschrift] Alfa-nieuws– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Hodja en het geheim van de maan Nasreddin Hodja was nog klein. Hij ging naar school. In die tijd gingen veel kinderen niet naar school. Nasreddin ging wel naar school. Want hij wilde hodja worden, net als zijn vader. Op school leer je lezen en schrijven. Nasreddin leerde ook lezen. De mensen snapten daar niets van. ‘Het lijkt wel toveren’, zeiden ze. Nasreddin had een vel papier. Daar stonden zwarte lijntjes op. Rare zwarte krabbels. Nasreddin wees iets aan. ‘Daar staat bloem’, zei hij. ‘Hoe kan dat nou?’ vroegen de mensen. ‘Het lijkt echt niet op een bloem. De bloem van steen in de muur van de moskee, die lijkt wel op een bloem. Maar deze rare krabbels niet. En ze ruiken ook niet zo lekker als een bloem.’ Nasreddin wees een ander woord aan. ‘Hier staat maan’, zei hij. ‘Wat raar’, zeiden de mensen. ‘Dat woord is niet rond, en ook niet geel, en het geeft ook geen licht. En toch zeg jij dat daar maan staat,’ Nasreddin noemde nog een woord. ‘Hier staat huis.’ ‘Hoe kan dat nou?’ vroegen de mensen. ‘Dat woord heeft geen deur en ook geen ramen. En toch zeg jij dat daar huis staat. Als je dat kunt zien, dan kun je echt toveren.’ Dat dachten de mensen. Nasreddin kon al lezen en schrijven. Hij kon ook al soera's zingen. [pagina 13] [p. 13] Maar soms was de les moeilijk. Dan moest hij sommen maken. Of hij moest iets leren over de sterren. Als hij een fout maakte, kreeg hij straf. Nasreddin hield niet van straf. Want dan sloeg de meester op zijn voet. Dat deed pijn. Als hij iets niet wist, verzon hij een verhaal. Dat kon hij heel goed. Op een dag vroeg de meester: ‘Nasreddin, wat weet je over de maan?’ ‘Oei’, dacht Nasreddin. Maar toen wist hij al iets. ‘Meester’, zei hij, ‘Ik heb de maan gered. Dat ging zo: Gisteren moest ik water halen. Het was al laat en al donker. Ik pakte de emmer en ging naar de put. Ik bukte me om de emmer te laten zakken. Ik keek in het water. Ik schrok. Op de bodem van de put lag de maan. De maan was in de put gevallen. “Ik moet de maan redden”, dacht ik. Ik gooide gauw een touw naar beneden. “Pak het touw vast, maan”, riep ik. “Ik trekje eruit.” De maan was erg zwaar. Ik trok en trok en trok. Eerst gebeurde er niets. Maar ineens gaf het touw mee. Ik viel om en viel op mijn rug. Ik keek omhoog en weet je wat ik zag? De maan stond weer aan de hemel! Het was wel zwaar werk, heel zwaar. Maar het was de moeite waard. Ik had de maan gered.’ De meester schudde zijn hoofd. ‘Jij moet nog veel leren, Nasreddin’, zei hij. Vorige Volgende