per week hulp krijgt bij de basisvaardigheden op het gebied van rekenen en taal. Na dat jaar worden de leerlingen weer getoetst. Is het niveau niet voldoende omhoog gegaan, dan gaat men ervan uit dat het er waarschijnlijk niet in zit en krijgt de leerling een aantekening in het leerlingdossier. Het is dan aan de klassendocent en de vakdocenten om te bepalen of de leerling extra aandacht nodig heeft. Om het plezier in school te behouden wordt er weinig aan huiswerkcontrole gedaan.
Binnen de lessen is steeds een groot gedeelte van de tijd ingeruimd voor zelfstandig werken omdat leerlingen hun aandacht niet al te lang bij klassikale uitleg kunnen houden en het beleid van de school is om zo weinig mogelijk huiswerk mee te geven. Klassikale uitleg gebeurt gedurende 20 à 30 minuten en gaat meestal mondeling, al dan niet aan de hand van aantekeningen op het bord. Na het klassikale gedeelte gaan de leerlingen zelf aan het werk. De ene docent loopt rond en beantwoordt vragen, de andere spreekt leerlingen zelf aan en kijkt hoe het gaat met het huiswerk. Een enkele docent blijft voor de klas zitten.
De leerlingen hebben wat betreft het materiaal veel schriftelijk aanbod. Er worden vaak omvangrijke theorieboeken gebruikt, zelfs bij de praktijkles. Echter, de gebruikte werkboeken vragen naar mijn idee niet veel van de leerlingen. Bij de tekst uit een theorieboek worden vragen gesteld in een werkboek. Meestal wordt er in een werkboek gevraagd naar de uitleg van een definitie (die dan letterlijk terug te vinden is onder een bepaald kopje in het theorieboek), of er wordt bijvoorbeeld gevraagd om kruisjes in een tabel in te vullen of er moet een woord, cijfer of korte zin ingevuld worden. Deze vragen zijn makkelijk in te vullen omdat het goed terug te vinden is in het theorieboek. Wordt er echter meer gevraagd, bijvoorbeeld het zelf beredeneren van een antwoord, dan blijft de ruimte onder de vraag erg vaak leeg. Hoewel het theorieboek dus veel tekst bevat en het eigenlijk wel de bedoeling is dat deze verwerkt wordt, zijn er maar weinig leerlingen die dat ook doen.
Hier speelt uiteraard ook de docent een belangrijke rol. Loopt een docent rond en kijkt hij in de boeken van de leerlingen, dan maken de leerlingen de opdrachten ook beter. Een ander voorbeeld van mager gebruik van het materiaal is de theorie die hoort bij het praktijkgedeelte. Ook hier dienen de leerlingen veel tekst te verwerken, maar omdat het proefwerk dat ze daarover zouden krijgen al letterlijk in het boek staat, zijn weinig leerlingen bereid deze moeite te doen. Verder wordt het produceren van teksten niet veel geoefend. In een les Nederlands moest een stuk geschreven worden over het leven van een schrijver. Dit mocht door middel van ‘knippen en plakken’ vanaf internet gebeuren waardoor er naar mijn mening niet geoefend wordt met het zelfstandig opbouwen en schrijven van een tekst. Het onderdeel ‘schrijfvaardigheid’ bij een proefwerk Engels ten slotte bestond uit een al gegeven brief waarin enkele woorden ontbraken die door de leerlingen ingevuld moest worden. Voor elk in te vullen woord kon gekozen worden uit twee mogelijkheden.
Ik heb gemerkt dat het taalniveau van de leerlingen van de gevolgde klas redelijk goed is. Schrijven op microniveau gaat goed, leerlingen weten hoe ze een zin op moeten bouwen. Schrijven op mesoniveau (alinea) en macroniveau (hele tekst) is lastiger. Leerlingen vinden het moeilijk voor zichzelf duidelijk te maken wat de bedoeling is van een tekst en hoe ze dat het best over kunnen brengen. Argumenteren wordt bijvoorbeeld erg lastig gevonden. Uit een opdracht waarin een betoog geschreven moet worden blijkt dat er zelden sprake is van een opbouw en dat argumenteren vaak bestaat uit het anders formuleren van de stelling. De leerlingen lezen buiten de verplichte stof voor school erg weinig. Lezen wordt als niet leuk ervaren. Vooral als er problemen als dyslexie bij komen kijken is lezen niet leuk. De leerlingen beseffen wel dat het belangrijk is goed te kunnen lezen en schrijven. Ze denken dit in hun latere loopbaan nog nodig te hebben. Zelf