Alfa-Nieuws. Jaargang 9
(2006)– [tijdschrift] Alfa-nieuws– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |||||||||||||||
GelezenLeren lezen in verschillende talen: een onderzoek
| |||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||
uitgevoerd te zijn. Seymour, Aro & Erskine (2003)Ga naar voetnoot3 vergeleken kinderen uit veertien Europese landen in het eerste jaar dat ze leerden lezen en schrijven (ongeacht hoe oud ze waren). Dat waren Griekenland, Duitsland, Oostenrijk (Duits), Italië, Spanje, Zweden, Nederland, IJsland, Noorwegen, Frankrijk, Portugal, Denemarken en Schotland (Engels). Daarvoor ontwikkelden ze in alle talen een vergelijkbaar testje met eenvoudige bestaande woorden en pseudowoorden (die geen betekenis hebben in die taal, maar qua combinatie van klanken voor zouden kunnen komen, zoals furp in het Nederlands). Ze lieten de kinderen die woorden lezen en berekenden het percentage woorden dat de kinderen goed lazen. Halverwege de eerste klas bleken er grote verschillen te bestaan in het percentage woorden dat kinderen op dat moment goed konden lezen, iets waar ik later op terug zal komen. Nu valt er op zo'n onderzoek wel het een en ander af te dingen, want het is extreem moeilijk om iets te verzinnen wat de talen echt vergelijkbaar maakt. In principe vergelijk je namelijk niet alleen of de spelling meer of minder consistent is, maar je krijgt alle andere verschillen erbij cadeau, zoals bijvoorbeeld de onderwijstradities in de verschillende landen, de klassengrootte, hoe goed de leerkracht opgeleid is, de onderwijservaring die de leerkrachten hebben en de methodes die gebruikt worden. Op twee manieren hebben ze geprobeerd daarop te letten: ze namen alleen hoogontwikkelde Europese landen (er stond bijvoorbeeld geen Peru tussen), en ze namen alleen scholen waar aandacht voor de letterklankkoppelingen (phonics) onderdeel van de methode was. De resultaten zijn zo robuust, dat ze wel veelzeggend zijn. Kinderen die leerden lezen in een consistent schrift, zoals de Finse, Italiaanse en Griekse kinderen, lazen na een half jaar al ongeveer 98% van de woorden goed (de Finse kinderen konden dat zelfs na twee maanden al). Aan de andere kant deden de Engelse kinderen het extreem slecht (34% correct) en ook de Deense (71% correct bij de echte woorden en 54% bij de pseudo-woorden) en de Franse kinderen presteerden
Het Engels blijkt dus in die eerste fase extreem moeilijk te zijn. Ziegler & Goswami vragen zich vervolgens af hoe dat komt en wat dat zou betekenen voor het leesonderwijs. Een van de redenen die ze noemen (die anderen overigens eerder al genoemd hebben) is het feit dat beginnende lezers in het Engels zich niet alleen op het foneem (spraakklank) moeten verlaten bij het leren lezen, maar ook moeten letten op grotere eenheden (zoals ake in fake of lake), want die zijn consistenter, of zelfs op hele woorden. Voor ons betekent dat, dat we ons niet zo exclusief - wat in Nederlands onderzoek vaak gedaan wordt - op onderzoek in Engelstalige landen moeten verlaten, maar vooral ook rond moeten kijken naar wat er op het continent zoal aan onderzoek gedaan wordt. |
|