Conclusies
We hebben al met al een goed beeld gekregen van de effectiviteit van de lessenserie in woordenboekvaardigheden, van de sterke en zwakke kanten van de lesonderdelen en van de beheersing van woordenboekvaardigheden van deze groep leerders. De uitkomsten vinden we veelbelovend, maar er is nog veel werk te doen. We willen hier alvast enkele conclusies trekken uit dit onderzoek.
Ten eerste hebben we een duidelijke vooruitgang kunnen constateren, maar die was niet in alle gevallen aan de lessen toe te schrijven (omdat de controlegroep ook hoger scoorde) en die vooruitgang had ook niet op alle fronten plaatsgevonden.
Wat het eerste betreft zijn we niet pessimistisch: blijkbaar heeft het werken met het woordenboek, zonder enige instructie of uitleg, ook al een positief effect. De controlegroep had het woordenboek alleen tijdens toets 1 gebruikt. Toen die groep weken later nogmaals een toets aflegde, bleek men bij sommige vaardigheden al een stuk handiger. De enige verklaring die we daarvoor hebben, is dat die groep iets heeft geleerd van die eerste toets. Voor vaardigheden 1 en 2 gold dat niet: voor die vaardigheden is dus blijkbaar echt expliciete instructie nodig.
Dat die vooruitgang niet op alle fronten had plaatsgevonden, is wat ons betreft leerzaam voor de verdere vormgeving van het programma.
Sommige verschijnselen (scheidbare werkwoorden, collocaties) zijn waarschijnlijk nog te complex in deze fase van de taalverwerving. Het lukte de deelnemers bijvoorbeeld niet goed deze te herleiden tot het juiste trefwoord. We denken dat deze verschijnselen later aan bod zouden moeten komen, in ieder geval na het herleiden van verbuigingen en vervoegingen, waar wel goede resultaten mee werden geboekt. Datzelfde geldt voor andere verschijnselen die in het programma aan bod kwamen. We hebben, kortom, een scherper beeld gekregen van de wenselijke fasering van de onderdelen van de lessenserie. Ten tweede hebben we weliswaar een vooruitgang geconstateerd, maar als we naar de scores op toets 2 kijken, blijkt dat er ook na de lessenserie nog veel ruimte is voor verbetering. Het is wel duidelijk dat we hier inderdaad met een voor de doelgroep moeilijke vaardigheid te maken hebben, want ook na de training wordt nog meer dan de helft van de vragen fout beantwoord. Dat betekent in elk geval dat er ook na een dergelijke training aandacht voor woordenboekvaardigheden moet zijn en blijven. Het zou om dezelfde reden zeer wenselijk zijn als een training als deze zou worden opgenomen in de gangbare NT2-leergangen.
Het allerbelangrijkste is echter wel dat voor ons vaststaat dat deze vaardigheden leerbaar zijn, ook voor deze laagopgeleide leerders. De behaalde toetsscores na afloop van de lessen spreken wat dat betreft duidelijke taal. Maar dat niet alleen: een training zoals deze helpt de leerders ook een drempel over, zoals duidelijk bleek na afloop van de training. De deelnemers bleven de woordenboeken, die ze mochten houden na het onderzoek, namelijk veelvuldig gebruiken. Bovendien gaven verscheidene deelnemers later bij de eindevaluatie van de NT2-cursus aan dat ze de ‘woordenboeklessen’ als één van de belangrijkste onderdelen van de cursus beschouwden. En de docenten hadden de indruk dat hun cursisten steeds handiger werden in het omgaan met het woordenboek.
Al met al denken we dat het bijzonder zinvol is dat veel meer docenten lestijd gaan inruimen voor het oefenen in woordenboekvaardigheden als bovengenoemde. We zullen daarom onderdelen van dit trainingsprogramma, met name de onderdelen die succes hadden, beschikbaar stellen voor gebruik in het onderwijs (zie www.let.vu.nl/nt2 klik op ‘Extra’). Onderdelen die minder succesvol waren, zullen we proberen verder te ontwikkelen, zodat we die later aan het programma kunnen toevoegen.