Doelgroep
Vergelijkenderwijs is bedoeld voor een specifieke groep anderstalige NT2-leerders, die wel bekend zijn met de code van een schriftsysteem en die daarin vlot kunnen lezen en schrijven. Zij hebben echter geen ervaring met het Latijnse schrift dat gebaseerd is op de koppeling van klanken en tekens.
Eigenlijk kan niet gezegd worden dat Chinese leerlingen andersalfabeten zijn, aangezien het Chinese schrift niet berust op een alfabetisch systeem waarin fonemen (spraakklanken) een vaste combinatie vormen met grafemen (letters). Tegenwoordig hebben de meeste Chinezen op de lagere school wel kennisgemaakt met het pinyin. Dat is een alfabetisch hulpschrift dat gebruikt wordt om leerlingen te ondersteunen bij de uitspraak van het Mandarijn.
Iedere Chinees leert Mandarijn schrijven, maar hij spreekt vaak een ander dialect of zelfs een andere taal en is dus niet altijd bekend met de uitspraak van de taal die hij schrijft. Het pinyin client om die uitspraak te leren. Iemand die pinyin heeft gebruikt, heeft gemakkelijker toegang tot het Latijnse schrift.
Maar er zijn heel wat meer moeilijkheden te overwinnen voor een Nederlands lerende Chinese cursist, zoals het belang van lettergrepen voor de schrijfwijze én de uitspraak van een woord, de opbouw van een woord (zowel wat betreft klanken als betekenisonderdelen), het onderscheiden en uitspreken van een toonloze lettergreep aan het eind van een woord en de functie van hoofdletters en interpunctie. De schrijfmotoriek op zich behoeft echter geen speciale aandacht te krijgen voor deze doelgroep. Alle Chinezen zijn hun leven lang bezig het aantal karakters dat ze kunnen schrijven uit te breiden en te onderhouden, want het gebruik van een karakterschrift vraagt veel meer van het menselijk geheugen dan een alfabetisch schrift.
Daarnaast er specifieke moeilijkheden die niet direct te maken hebben met lezen en schrijven, maar wel van groot belang zijn voor de verstaanbaarheid van de Chinese leerder voor Nederlandse oren. En dan zijn er natuurlijk allerlei culturele verschillen die tot uiting komen in de taal: de verschillende onderdelen van een naam, de volgorde van voor- en achternaam, de tussenvoegsels, de alfabetische ordening, de beleefdheidsfrasen en de mate van beleefdheid die vereist is. Maar ook het wereldbeeld dat achter metaforen en conceptuele systemen ligt (bijvoorbeeld: hoe deel je de werkelijkheid in), kan grote invloed hebben op hoe NT2-leerders de nieuwe woorden (verkeerd) begrijpen.