weten wat ze lezen. Dit voorspelt wel iets over de verdere ontwikkeling.
Bij volwassenen wordt over het algemeen gewerkt met communicatief of functioneel bruikbaar materiaal, zoals formulieren en boodschappenlijstjes. Het geleerde moet direct toepasbaar zijn. Ik heb het idee dat vooral de ervaring met de magie van het geschreven woord belangrijk is.
De tekst bij een plaatje van een keuken kan zijn: ‘In de keuken staat een tafel met stoelen’. Maar het volgende kan ook: ‘Er was helemaal niemand in de keuken’. Volgens mij spreekt dat laatste onze leerlingen meer aan. Daarmee komt er drama in een tekst. En wie nooit met het dramatische effect van geschreven tekst te maken krijgt, leert naar mijn idee nooit echt goed lezen.
Voor kinderen in groep 3 en 4 van het basisonderwijs zijn er voor dit doel veel boekjes van bijvoorbeeld educatieve uitgevers. Ze zijn erg fleurig en aan drama geen gebrek. Maar voor het NT2-onderwijs zijn die niet zonder meer geschikt. Om de leerlingen met teksten te leren werken heb ik een van die boekjes digitaal bewerkt en daar een reeks oefeningen bij gemaakt. De bedoeling van de oefeningen is dat de leerlingen de tekst begrijpen en steeds beter met de tekst alleen uit de voeten kunnen.
In de boekjes wordt de tekst verrijkt met illustraties. Ik gebruik de illustraties ook, voor de eerste aanbieding van tekst. Door de plaatjes als uitgangspunt te nemen kan de leerling de ontwikkeling (de dramatische wending!) van het verhaal volgen. Dat is althans de bedoeling. De eerste oefeningen die ik maak zijn oefeningen bij alleen de plaatjes. Geleidelijk aan gaat het steeds meer om oefeningen met de tekst. In de een na laatste oefening gaat het bij wijze van herhaling nog een keer terug naar de plaatjes, maar in de allerlaatste oefening is er alleen nog tekst.