Alfa-Nieuws. Jaargang 7(2004)– [tijdschrift] Alfa-nieuws– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] De krant in de klas Gelukkige Hans Hans werkt al zeven jaar bij een baas. Op een dag zegt hij: ‘Ik wil terug naar mijn moeder. Geef mij mijn loon.’ De baas zegt: ‘Je hebt goed gewerkt. Ik zal je goed betalen.’ Hij geeft Hans een klomp goud, zo groot als zijn hoofd. Hans doet het goud in een doek. Hij tilt het goud op zijn schouder. Hij gaat op weg naar huis. Hans loopt en loopt. Zijn schouder doet pijn. Daar komt een paard aan. Op het paard zit een man. Hans zegt: ‘ach, dat wil ik ook. Op een paard rijden. Zo word ik niet moe!’ ‘Wat heb je op je schouder?’ vraagt de man aan Hans. Hans zegt: ‘goud.’ De man zegt: ‘zullen we ruilen? Jij het paard, ik het goud.’ Hans geeft de man het goud. Blij rijdt Hans weg op het paard. Hans klakt met zijn tong. Het paard gaat rennen. Hans valt op de grond. Daar komt een boer aan. Hij heeft een koe bij zich. De boer vraagt: ‘wat is er gebeurd?’ ‘Ik ben van mijn paard gevallen,’ zegt Hans Ik ga nooit meer op dat paard zitten. Geef mij je koe, dan krijg jij mijn paard.’ Dat vindt de boer goed. De boer springt op het paard. Hij rijdt snel weg. Blij loopt Hans verder. Met de koe aan het touw. Hans loopt en loopt. Hij krijgt het warm. Zijn tong is droog. Hij bindt de koe aan een boom. Hij wil de koe melken. Maar er komt geen druppel melk. De koe wordt boos en geeft hem een schop. Hans valt op de grond. Daar komt een slager aan. [pagina 11] [p. 11] Hij heeft een jong varken bij zich. De slager zegt: ‘a an die koe heb je niets. Het is een oud beestje. Ze geeft geen melk meer. Maar ik wil wel ruilen. Jij het jonge varken, ik de oude koe.’ Hans vindt dat een goed idee. Nu loopt hij verder met het varken. Op de weg loopt een jongen. Hij draagt een gans onder zijn arm. Hij zegt tegen Hans: ‘is dat varken van jou? Er is een jong varken gestolen. De politie zoekt de dief.’ Hans wordt bang. Hij zegt tegen de jongen: ‘neem jij dit varken. Dan krijg ik jouw gans.’ De jongen vindt het goed. Hij pakt het varken en rent weg. Hans loopt verder met de gans onder zijn arm. Hij is blij dat hij het varken kwijt is. Hans komt op de markt. Daar staat een man met een kar. Hij slijpt messen. De man vraagt: ‘hoe kom je aan die mooie gans?’ Hans zegt: ‘zeven jaar heb ik gewerkt. Ik kreeg een klomp goud zo groot als mijn hoofd. Het goud ruilde ik voor een paard, het paard voor een koe, de koe voor een varken, het varken voor een gans.’ De man zegt:‘ik heb nog een oude slijpsteen. Daarmee kun je messen slijpen, net als ik. En veel geld verdienen. Ik ruil die steen voor de gans.’ Hans geeft de gans aan de man. Hij pakt de steen op. Blij loopt Hans verder, met de steen op zijn schouder. Na een tijdje wordt Hans moe. En hij heeft erge dorst. Daar is een waterput. Hij zet de steen op de rand. Hij buigt voorover. De steen valt - plons - in de put! Hans zegt: ‘wat heb ik toch een geluk! Nu hoef ik niets meer te dragen!’ Snel loopt Hans naar huis, naar zijn moeder. Zijn moeder is blij dat hij terug is. De slager zegt: 'a an die koe heb je niets. Illustratie: Conny van der Neut Vorige Volgende