• Een sociale strategie is bijvoorbeeld vragen stellen. Niet alle leerlingen vragen uit zichzelf om hulp aan een klasgenoot of een docent. Ze moeten eerst leren dat dat mag en hoe - met welke formuleringen - je dat doet: Wil je me helpen? Wat betekent dat? Hoe heet dat? Bij vragen stellen als strategie hoort naar mijn idee antwoord of hulp geven. Hoe leg je uit wat iets betekent? Ook dat gaat niet vanzelf, maar de leerlingen kunnen leren de betekenis van woorden aan elkaar uit te leggen: iets aanwijzen, tekenen, voordoen, met andere woorden zeggen, vertalen, enzovoorts. Hoe leg je bijvoorbeeld uit wat het woord beek betekent? Je zou het met andere woorden kunnen zeggen: water dat stroomt, buiten, het lijkt op een rivier. Je zou daar ook iets bij kunnen tekenen, zodat duidelijk wordt dat het een smal watertje is, geen vijver of zee. Het aan elkaar uitleggen van woordbetekenissen is een leuke herhalingsoefening van woorden die al eens door de docent aangeboden zijn.
De hierboven beschreven strategieën leiden allemaal tot het achterhalen van de betekenis van taal. Er zijn ook strategieen om taal te onthouden, namelijk geheugenstrategieën.
• Een geheugenstrategie is bijvoorbeeld associëren. Associëren wil zeggen het verbinden van nieuwe woorden aan woorden die al in het geheugen zitten. Associaties kunnen visueel gemaakt worden in een associatieschema, ook wel woordenspin genoemd, dat de leerlingen zelf vullen met woorden waaraan ze denken bij een bepaald grondwoord. Dat kunnen associaties zijn op betekenis (mier - klein) of op klank (mier - muur). Klankassociaties kunnen ook gebruikt worden in de vorm van een rijmpje of slogan, zoals bijvoorbeeld in reclame vaak gedaan wordt om ons merknamen te laten onthouden: Zo in mijn sas met Badedas.
• Een andere geheugenstrategie is het groeperen van woorden, bijvoorbeeld een groepje maken van allemaal woorden voor vogels (de duif, de uil, de mus, de pauw, enzovoorts) of allemaal woorden die horen bij een beek (water, koud, stromen, de oever, stenen, zwemmen, verdrinken, enzovoorts).
• Voor gevorderde leerlingen in een alfabetiseringsklas zal ook een cognitieve strategie als het woordenboek gebruiken in zicht komen. De leerlingen moeten daarvoor al wel aardig wat leesvaardigheid en taalbegrip in het Nederlands hebben.
Het gebruiken van een woordenboek is iets wat geleerd moet worden, niet alleen het opzoeken van woorden op alfabet, maar ook het leren begrijpen van de informatie die over een woord gegeven wordt: de omschrijving van de betekenis, het woord in een schuingedrukte voorbeeldzin, lidwoord, uitspraak, enzovoorts. Een goed woordenboek om mee te beginnen is Van Dale Junior Woordenboek Nederlands, waarin plaatjes staan en eenvoudige omschrijvingen.
• Omdat er vrij veel taal bij nodig is, lijken mij ook metacognitieve strategieën iets voor de enigszins gevorderden in het Nederlands, of je zou daarover in de eigen taal van de leerlingen les moeten kunnen geven. Voorbeelden van zulke strategieën zijn het nadenken en praten over taal, over hoe taal leren in zijn werk gaat en het plannen en organiseren van het eigen leren.