Alfa-Nieuws. Jaargang 5(2002)– [tijdschrift] Alfa-nieuws– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] De wonderjas Ergens in een ver land was het winter. Het was er koud, heel erg koud. Daarom had iedereen een jas aan. Als het kon een jas van bont, een bontjas. Het beste was het bont van een vos. Aldar-Kose had zo'n jas niet. Hij had alleen een oude jas. Die jas was oud en ook nog kapot. Er zaten veel gaten in zijn jas. Zo kwam het dat Aldar het altijd koud had. Aldar reed op zijn oude paard. Opeens zag hij een paard in de verte. Een mooi jong paard met een ruiter. Aldar zag meteen dat die man rijk was. Hij had een mooie jas van bont. ‘Ik wil die jas wel’, dacht Aldar. ‘Ik moet een list bedenken.’ Dus bedacht Aldar een plan. Hij maakte zijn jas open. Hij ging rechtop zitten. Hij floot een vrolijk liedje. Hij deed net of hij het niet koud had. Daar kwam de rijke man op zijn paard. Die man had wel een mooie bontjas. Maar toch had hij het koud. Hij bibberde van de kou. Aldar begon te puffen. ‘Pff, wat heb ik het warm’, zei hij. Hij deed net of het zomer was. ‘Heb jij het niet koud?’ vroeg de man. ‘Jij hebt het koud’, zei Aldar, ‘maar ik heb het heet.’ ‘Ik zweet van de hitte.’ ‘Hitte? Met zo'n jas? Dat kan niet!’ zei de man. ‘Kijk naar je jas. Er zitten gaten in. Het is meer gat dan jas.’ [pagina 15] [p. 15] ‘Dat is juist goed’, zei Aldar. ‘Die gaten zijn heel goed tegen de kou. Door het ene gat komt de kou naar binnen. En door het andere gat gaat de kou er weer uit. En zo blijf ik dus warm.’ ‘Die jas moet ik hebben’, dacht de rijke man. ‘Verkoop me je jas’, zei hij tegen Aldar. ‘Nee, hoor,’ zei Aldar, ‘voor geen goud.’ Mijn jas verkoop ik niet. Zonder mijn jas vries ik dood.’ ‘Je hoeft niet dood te vriezen,’ zei de rijke man. Want jij krijgt dan mijn jas van bont. Die is ook heel warm.’ Aldar deed net of hij dat niet wilde. ‘Ik verkoop mijn mooie jas niet.’ Maar de man hield vol. ‘Ik geef je mijn jas en een zak geld’, zei de rijke man. ‘Ik hoef geen geld’, zei Aldar. ‘Maar ik weet iets anders. Geef me jouw paard erbij. Dan wil ik mijn jas wel ruilen.’ De mannen stapten van hun paard. Aldar kreeg de jas van bont. En de rijke man kreeg de jas met gaten. Aldar kreeg het jonge paard. En de rijke man kreeg het oude, magere paard. Aldar deed snel de bontjas aan, sprong op het paard en reed weg. Hij had het niet meer koud. Hij reed van dorp naar dorp. ‘Hoe kom je toch aan die warme jas?’ vroegen de mensen aan Aldar. ‘O, die’, zei Aldar, ‘die heb ik geruild voor mijn jas met gaten.’ Toen vertelde hij het hele verhaal. De mensen lachten. En Aldar kreeg een groot glas bier. Vorige Volgende