| |
| |
| |
Onder de loep
Alfabetisering: Bissa of Frans?
Conny Wesdijk
Af en toe komt u ze misschien tegen in een van de klassen alfabetisering of Nederlands als tweede taal: een (aspirant) cursist die geen Frans of Engels of Arabisch spreekt, of een andere taal van grotere omvang, maar wel blijkt te kunnen lezen en schrijven, al dan niet in Latijns schrift. Als u bij de intake navraag doet welke taal men spreekt en in welke taal men kan lezen en schrijven, kan het antwoord luiden: Konkomba, of Mundu, of Birifori. Of er wordt gezwegen. Als je kunt lezen en schrijven in een taal waarvan de soms al onuitsprekelijke naam geen enkele herkenning bij de gesprekspartner oproept nodigt dat niet uit tot enthousiast vermelden....
En lijkt het óns eigenlijk ook geen verspilling van tijd en moeite: leren lezen en schrijven in een taal die enkele kilometers verderop al niet meer gesproken wordt? Waarom dus wordt dat in vele landen, en vaak met veel enthousiasme, toch gedaan? In een vorig nummer (2001-1) beschreef ik vooral HOE alfabetisering opgezet werd in het Bissa, een van de minderheidstalen van Burkina Faso in West-Afrika. In dit stuk wil ik ingaan op de redenen WAAROM alfabetisering bij voorkeur in de eigen taal zou moeten plaatsvinden.
| |
Twee gecompliceerde zaken tegelijkertijd leren is (te)veel gevraagd
In een vorig nummer van Alfa-nieuws (2000-4) noemde Jeanne Kurvers de lastige taak die analfabeten in Nederland hebben, nl, het tegelijkertijd leren van een nieuwe taal EN een nieuwe vaardigheid, ‘a hell of a job’. Terecht, want het is een combinatie van het leren spreken en verstaan in een nieuwe taal, die de nieuwe leerder al genoeg hoofdbrekens bezorgt, EN het leren van een nieuwe, vaak ook motorische vaardigheid. Of eigenlijk zijn het meerdere vaardigheden, als je bedenkt dat zowel motorische als cognitieve vaardigheden in het geding zijn bij het leren ontcijferen en gebruiken van een schriftcode.
Zo bekeken, zijn op dit moment echter in pakweg het grootste deel van de wereld kinderen van 6 of 7 jaar op alle fronten ‘a hell of a job’ aan het uitvoeren. Ze spreken thuis taal 1, op straat taal 2, in de moskee of kerk taal 3 en op de markt taal 4, maar op school moeten ze leren lezen en schrijven in taal 5, vaak een taal als Engels, Frans of Arabisch. Het feit dat er op deze scholen vaak een grote tot zeer grote uitval is van kinderen die vanaf het begin in een voor hen nieuwe taal moeten leren lezen en schrijven, hoeft dan ook geen verbazing te wekken. Alfabetisering (de basisvaardigheden: leren lezen, schrijven en rekenen) kan het beste gebeuren in een taal die de leerder ook mondeling goed beheerst, vanuit het didactisch adagium dat de snelste weg om iets te leren is uitgaan van het bekende om over te stappen op iets nieuws.
| |
Opstapje
Mooi gezegd maar niet zo praktisch, denkt u wellicht. Sommige landen, zoals Soedan of Papua Nieuw Guinea, herbergen immers honderden talen (talen, geen dialecten) binnen de landsgrenzen, en het lijkt onbegonnen - in elk geval onbezonnen - werk om in al die talen onderwijsprogramma's op te zetten. Een paar kanttekeningen. In de eerste plaats: zeker niet alle talen ambiëren onderwijs in de eigen taal. Van verschillende talen zijn de sprekers al praktisch tweetalig: moedertaal + een andere, meestal grotere taal. Soms wordt dat door de taalsprekers zelf aangemoedigd: ‘Leer maar Frans, kind, dan kun je vooruit in de wereld’. In veel andere
| |
| |
gevallen willen de taalsprekers zelf juist heel graag dat hun taal op schrift gesteld wordt. Burkina Faso (60 talen) hanteert het volgende beleid: elke taalgroep krijgt de vrijheid en soms enige subsidie om de eigen taal te ontwikkelen (ontwikkelen wordt hier gebruikt in de zin van op schrift stellen, spelling bepalen, lees- en schrijfprogamma's maken) MITS de taalgroep daarvoor zelf initiatieven neemt en in veel gevallen ook de menskracht en de middelen levert. Deze nuchtere aanpak werkt. Al 20 talen namen zelf de touwtjes in handen en bepaalden hoe en in welke mate hun taal op schrift moest komen. Veel talen hebben in de praktijk ook helemaal niet de pretentie om uiteindelijk alles in die eigen taal beschikbaar te hebben: onderwijsprogramma's van kleuterschool tot universiteit, en alle literatuur van Shakespeare tot Umberto Eco! Integendeel, er is juist een sterk besef dat het aanvankelijk onderwijs in de eigen taal dient als opstapje naar een andere, op grotere schaal gebruikte taal als het Arabisch of Frans, en zeker ook dat het die stap zal vergemakkelijken. Uit allerlei onderzoeken blijkt immers dat het goed leren lezen en schrijven in de eigen taal een gunstige invloed kan hebben op het eventuele leren in een tweede taal later, zoals dat ook het geval is met het leren spreken van een eerste en tweede taal. Met andere woorden: eerst leren lezen en schrijven in de eigen taal en daarna overstappen op een andere, gaat sneller en met minder schooluitval gepaard dan om meteen in een vreemde taal die niet mondeling beheerst wordt het lees- en schrijfonderwijs aan te vangen.
Ali. Een al wat oudere Bissa, over de dertig, een goede bekende van ons. Hij heeft als kind de lagere school bezocht maar leerde niet zo gemakkelijk. ‘De meester trapte me naar huis, en mijn vader trapte me weer naar school’. Toen het na een paar jaar toch niet lukte betekende dat het einde van zijn schoolloopbaan en een enorme aversie tegen alles wat met onderwijs te maken heeft. Toch gaat hij, op aandringen van zijn omgeving, naar een alfabetiseringscursus. Al bij de eerste les kan hij wat woorden spellen, want spellen heeft hij in die paar jaar op school wel enigszins geleerd, al ontging hem, omdat hij geen Frans sprak, wat precies de zin was van die onbegrijpelijke klanken. Nu spelt hij dus weer: hi k'an naa, a a ga surle m. Dan is daar een gouden moment. De aanvankelijke gelatenheid waarmee hij het hele proces ondergaat maakt plaats voor een brede grijns als de mechanisch geuite klanken langzaamaan betekenis krijgen: ‘laten we schoon water drinken!’. Ali wordt een belangrijke ambassadeur van het leren lezen en schrijven in de eigen taal.
| |
Emancipatie
Een voorbeeld van zo'n overstapprogramma is het gefaseerde onderwijs op basisscholen in bijvoorbeeld Kameroen of Ghana of in proefprojecten in Ivoorkust: eerst een paar jaar les in de eigen taal (ook lezen en schrijven), dan een overgangsfase (per land of per streek verschillend in duur en inhoud), tenslotte instructie en leermateriaal geheel in de grotere taal.
Toch komt dit type onderwijs op basisscholen nog maar mondjesmaat voor. In verreweg de meeste gevallen moet je bij ‘onderwijs in de eigen taal’ denken aan volwassenenonderwijs, onderwijs dus aan mannen en vrouwen die niet of nauwelijks regulier onderwijs gevolgd hebben en in alfabetiseringsklassen alsnog hun schade inhalen. De emancipatie van de mensen op het platteland is een belangrijke doelstelling en een sociaal-politieke factor in dat volwassenenonderwijs.
Vrouwenbonden, landbouwcoöperaties, kerken en politieke organisaties zien alfabetisering in de eigen taal als een onmisbaar onderdeel van hun programma's, niet als einddoel dus maar als middel. In Burkina Faso zette Monique Kaboré in de jaren 80 in haar eentje een vrouwencoöperatie op die inmiddels duizenden leden telt. Ontwikkeling op allerlei gebied, van
| |
| |
gezondheidszorg tot landbouw, economische zelfstandigheid en zelfontplooiing vormen de inzet en alfabetisering in de eigen taal is daarbij het middel. Monique verwoordde het zo:
‘Leren lezen is een venster openen op de wereld. Leren lezen in het Bissa dat elke vrouw bij dat raam kan komen!’
Ook hierbij is het natuurlijk mogelijk om langzamerhand over te stappen naar een andere taal als Frans of Engels, maar voor velen zal dit geen overstapplaats maar een eindstation vormen. Als er een minimum aantal titels van boeken en uitgaven in de eigen taal voorhanden is, kan men op deze wijze volledig adequaat functioneren in de eigen omgeving: boekhouden, overdracht van werk, de krant lezen of informatie opdoen op het gebied van gezondheid of landbouw behoren dan immers tot de mogelijkheden.
| |
Zelfbewustzijn en culturele identiteit
Nauw verbonden met het bovenstaande is ook de notie dat het spreken van - en in het verlengde daarvan het lezen en schrijven in - de eigen taal gezien wordt als een belangrijk onderdeel van de eigen identiteit. Alleen al uit dit kleine taalgebied noteerde ik uit de mond van vooral oudere Bissa's talloze anekdotes over de manier waarop ze zich door de Franse koloniale regering (tot 1960 was Burkina een Franse kolonie) van hun vrijheid en hun taal beroofd voelden. De frustraties uit die tijd zijn zelfs buiten het Bissa-gebied in een recente regeringsrapport terug te vinden:
‘Onze talen zijn sinds de koloniale periode slachtoffer van een permanente agressie. Neem het voorbeeld van die ezelskop die men vroeger op de lagere school ieder dwong te dragen die men op heterdaad betrapte bij... het spreken van de eigen taal. Zo iemand moest de hele dag die vernedering ondergaan om op het eind van de dag voor het zelfde vergrijp nog eens afgeranseld te worden. Al op die jonge leeftijd werd hem zo het zeer negatieve beeld over zijn taal en zijn cultuur ingepeperd. Het is overbodig om op deze plaats al die vormen van agressie tegen onze talen op te noemen, die ook nog gerechtvaardigd werden door de koloniale vooroordelen, bijvoorbeeld dat onze talen ongeschikt zijn voor wetenschappelijk gebruik.’
Veel oudere, maar in toenemende mate ook jongere mensen vinden het belangrijk de culturele erfenis (verhalen, liederen, geschiedenis) door te geven aan komende generaties. Die erfenis kan onder andere door het op schrift stellen van de taal veilig wordt gesteld, ook als degenen aan wie het overgedragen moet worden niet aanwezig of (nog) niet geïnteresseerd zijn.
‘Aan wie moet ik de oude verhalen vertellen? Aan wie moet ik de liederen leren? Mijn zonen zitten allemaal in de grote stad, mijn neefs lachen erom en alleen de kleinere kinderen vinden ze mooi. Maar zullen ze ze zich herinneren als ik er niet meer ben?’
(Hamidu Gyébré, ca. 80 jaar)
Dit laatste voorbeeld geeft overigens nog een belangrijke cultureel-etnische reden voor onderwijs in eigen taal: naast opnames op cassette en video en het maken van vertalingen is vooral ook het schriftelijk vastleggen in de eigen taal van belang voor het bewaren en doorgeven van het culturele erfgoed. De rijke orale literatuurtraditie is in veel streken nog springlevend, maar de waarschuwing van de Afrikaanse schrijver Ahmadou Hampaté Bâ is wel op z'n plaats:
‘als één van onze ouden sterft, is dat een boekenkast die afbrandt’.
| |
Taalbehoud
Talen komen en gaan. Ze sterven uit, worden ingewisseld voor een grotere en/of nuttiger geachte taal, worden vergeten of stijgen juist in aanzien. Ook meertaligheid is in veel gebieden een normaal verschijnsel. Het verhaal van ‘de ezelskop’ laat echter zien dat die eigen taal aanvankelijk helemaal niet zo'n duidelijke drager van identiteit was en misschien wel vervangen had kunnen worden door een andere taal, maar die juist door de in dit geval Franse taalpolitiek van onderdrukking belangrijk geworden is voor de identiteit van het betreffende volk. Een verschuiving in de richting van eentaligheid ligt daardoor minder voor de hand. Bovendien zal ook het op schrift stellen van een taal het proces van verdwijnen en uitsterven in aanzienlijke mate vertragen of tegenhouden.
Of men de huidige taalversnippering nu betreurt of toejuicht, feit is dat in veel landen het proces van codificatie en standaardisering van minderheidstalen in gang is gezet en dat dit wordt verwelkomd als
| |
| |
middel in de emancipatie van volken die daartoe nog nauwelijks toegang hadden. De taal speelt nu, door een gedwongen of natuurlijke ont-wikkeling, een belangrijke rol in de identiteit van de verschillende volken. Leren lezen en schrijven in die taal is daarvan slechts een uitwerking.
* * *
|
|