Gealfabetiseerd en dan?
Jan Weijters, docent
Op de ISK-afdeling van het Stedelijk College te Eindhoven wordt Lezen doe je overal ingezet voor de analfabetengroep (12-14 jarigen). Het is een body-methode waar je heel wat oefenstof on kunt vinden, maar onze visie luidt dat er een zo groot en gevarieerd mogelijk taalaanbod moet zijn, vooral voor analfabeten. Dat houdt in dat je zelf aan de slag moet want er is op diverse gebeiden te weinig geschikt materiaal voorhanden.
Na de eerste zes kernen van Lezen doe je overal kom je in een fase waarin het leesproces lekker op gang komt, alhoewel het voor sommige leerlingen een hele overgang is als ze van kern zes in kern zeven belanden. Dat betekent dat je met moeilijke taalleerders intensief zult moeten herhalen en dat je voor de snellere leerders voor extra aanbod zult moeten zorgen. Welk materiaal je daarvoor wilt gebruiken is, denk ik, sterk afhankelijk van de interesses van de individuele leerling. Op dit moment maken wij op het Stedelijk College naast Lezen doe je overal gebruik van verschillende aanvullingen zoals Beter lezen en 7/43. Daarnaast hebben we ook de leeskaarten van Veilig leren lezen en vijfentwintig boekjes geschreven bij de Leesbus in gebruik. De leeskaarten en de boekjes zijn met name geschikt voor onze analfabetengroep omdat er nog heel jonge kinderen in zitten. Om nog beter te kunnen differentiëren zijn wij extra materiaal aan het ontwikkelen bestaande uit vragen bij de genoemde leesstof.
De LeesbusGa naar voetnoot1) is een methode voor het aanvankelijk lezen uitgegeven bij Jacob Dijkstra (Groningen). De illustraties zijn werkelijk prachtig en dat geldt ook voor de vijfentwintig leesboekjes die ook onafhankelijk van de methode gebruikt kunnen worden en geschreven zijn door Annie Keuper-Makkink. De leesboekjes hebben een opklimmende moeilijkheids-graad.
Bij elk leesboekje afzonderlijk zijn tien reproduktieve vragen geformuleerd, waarbij steeds voor de vraag staat aangegeven op welke bladzijde de leerlingen het antwoord moeten zoeken. Een deel van de vragen (ongeveer 16%) zijn waarom-vragen. We zijn op het ogenblik met de vragenkaarten aan het experimenteren. De leerlingen werken nu vol enthousiasme aan de opgegeven taken. Toch is gebleken dat schriftelijk vragen stellen bij een tekst een activiteit is die deze leerlingen vreemd is. Het vergt gedurende een aantal lessen veel inspanning en goede begeleiding van een docent om de leerlingen zich deze verwerkingsvorm eigen te laten maken. Dan blijkt ook dat de gealfabetiseerde leerling in staat is om begripsmatig met een tekst om te gaan. In de eerste plaats gaat het erom dat de leerling een beter inzicht krijgt in de tekst. Daarbij maakt het niet uit of hij al dan niet een correcte antwoordzin produceert. Dat komt op het tweede plan en kan door het geven van individuele hulp geoefend worden. Om nog verder te kunnen differentiëren wordt er op dit moment gewerkt aan waar/niet waarzinnen en aan meerkeuze-vragen.
Tijdens de experimentele fase is ons ook duidelijk geworden dat een zekere woordenschat onontbeerlijk is en dat staaft onze opvatting om met analfabeten niet direct met leren lezen en schrijven te beginnen maar de zogenaamde stille periode te koesteren.