Oude en nieuwe fragmenten van den Middelnederlandschen Aiol
(1883)–Anoniem Aiol– AuteursrechtvrijReeds bekende Aiol-fragmentenGa naar voetnoot1).Indien men aan deze fragmenten het praedicaat ‘Middelnederlandsch’ geeft, moet dit met eenige reserve geschieden, want het dialect, waarin zij geschreven zijn, is een geheel ander dan dat, waarin de meeste mnl. gedichten zijn te boek gesteld; het werd nl. gesproken in de provincie Limburg, aan de Duitsche grenzen. Doch gelijk wij de zoogenaamde Karolingische of Wachtendonksche psalmen, waarvan het zeker is, dat zij buiten de grenzen van ons tegenwoordig vaderland zijn geschreven, Oudnederlandsche psalmen kunnen noemen, en de Servatius van Veldeke, alsook het door Meyer uitgegeven | |
[pagina 48]
| |
Leven van Jezus en de slechts in Handschrift bestaande Limburgsche SermoenenGa naar voetnoot1) tot de Mnl. letterkunde gerekend worden, hoewel de taal er van veel verschilt van die van Maerlant, Hein van Aken en Stoke, d i. van Vlaanderen, Brabant en Holland, zoo kunnen ook deze Aiol-fragmenten als tot de Mnl. letterkunde behoorende worden beschouwd, en geacht worden een der vele dialecten van het Dietsch in de Middeleeuwen te vertegenwoordigen. Dat het dialect van deze Aiol-fragmenten met dat van den Servaes de grootste overeenkomst vertoont, zal o.a. uit de volgende eigenaardigheden blijken. Er heerscht overeenstemming in het gebruik van er, mnl. ver- (ergaen, A. 409; Serv. I, 1543, 2707; II, 622; er veren, mnl. vervaren, A. 497; S. II, 1913); - van ê door umlaut voor â (erveren, A. 4973; geseet, A. 388, 561; neken S. I, 2409; gewede I, 719; geedoet (mnl. gadoot II, 342)), vgl. Taal- en Letterb. V, 173 (over de Limb. Sermoenen); - van ol, al voor ou (A.: wolde, solde, walde, behalde, balde enz., S.: wolden, walden, halden, alder, scolde, balde, enz.); - van lachte en derg. vormen voor leide (lachte, A. 332, 441; belachte 452; sachdi 137; gelacht S. II, 847; wedersacht II, 2599); - van vorte (Limb. Serm. vorgte), mnl. vrocht, hd. furcht, ndl. -vrucht, A. 366, 500, 565, vgl. 365; vorten S. I, 2309; - van sich (A. 359, 366, 392; S. I, 310, 312, 322 en passim; - van wie, mnl. hoe (A. 483; S. I, 469 en passim); - van van danne, hd. von dannen (A. 58, 122; S. I, 439, 1895 enz., en hinne voor henen (A. 419; S. I, 2552, 2853); - van went (mnl. tes, onthier ende, in dial. ook hent en ment), wel hetzelfde woord als ons want; ook got unte vereenigt de beide beteekenissen (A. 312, 420, 521; S. I, 596, 1939, 2012, 2725); - van bijw. op -tlike, als minnentlike (A. 222; S. I, 722, ook Limb. Serm., zie T. en Letterb. V, 183); - van schijn voor mnl. anscine (A. 76; S. I, 544, 764, 2213); - van entgegen (S. intiegen, A. 39; S. I, 1435, | |
[pagina 49]
| |
1564, 1909; vgl. A. 187, 367 enboven en ons daar-entegen, daar-enboven, hier-enbinnen, daer-entusschen, en andere met en samengestelde bijw.); - van hie (A. 116; S. I, 903, 1205, 1782 (ook hij geschreven, vgl. A. 19 hijr); - van ovel, mnl. evel, oevel (A. 285; S. I, 113, 2095); - van si als acc. plur. (ook in het gewone mnl. niet zeldzaam) en fem. sing. - van hoem (in A. oemGa naar voetnoot1)) voor hem, e.a.m. Van de overige eigenaardigheden onzer fragmenten wijzen op een Limburgschen tongval: het uitsluitende gebruik van bet in de bet. met, dat volgens Bormans (Bulletins XV, bl. 208) nog tot voor korten tijd in de omstreken van Sint-Truyen leefde; de schrijfwijze u met eene o er boven voor mnl. oe, o, en soms voor u (vgl. Limb. Serm. in T. en Lettb. V, 172 en 174). Al deze dialectische eigenaardigheden zijn in overeenstemming met de plaats, waar de fragmenten gevonden zijn van den roman, welke ongetwijfeld niet zeer wijd verspreid is geweest. Daarover straks nader. Bewijzen van Duitschen invloed vinden wij in het gebruik van allerlei woorden en vormen, welke in mnl. teksten zeer zelden of nooit voorkomen, als dinsen (302); winster (= linker, 303); uter (= hd ausser, 443, 469); tegegen (35); wage (hd. wog, 467); gesune (= aangezicht, 608); michel (mnl. mekel, 404, 430; eene enkele maal ook in zuiver mnl. teksten); gar, gare (hd. gar, 361, 450); moedersoen (= putensone, 574); harm (leed, hd. harm); twene (m. mv. van twee: 435, 437); terenden (= verscheuren, 361); went, entgegen, sich, enz., waarover, voor zoover noodig, meer in de Aant. Over de vraag, of wij met eene omwerking der andere fragmenten te doen hebben, dan wel of het omgekeerde plaats heeft gehad en de andere fragmenten eene omwerking van deze zijn, zie boven bl. 211. De tijd der vervaardiging van den Franschen Aiol in den vorm, waarin wij hem bezitten, en waarin wij duidelijk twee ongelijksoortige, ook in metrum verschillende | |
[pagina 50]
| |
deelen kunnen onderscheidenGa naar voetnoot1), wordt door de Fransche uitgevers van dien tekst in het begin van de 13de eeuw, door Foerster iets later gesteldGa naar voetnoot2). De mnl. tekst zal dus in of tegen het midden dier eeuw zijn opgesteld, en niet in het begin, zooals Bormans wil. Of de vertaler de ons bekende redactie van het fr. gedicht voor zich gehad heeft, dan wel eene andere, is niet met zekerheid uit te makenGa naar voetnoot3). Er zijn hier en daar kleine afwijkingen in de eigennamen en in de voorstelling der feiten; ook heeft het mnl. enkele episoden, die in den fr. tekst niet worden aangetroffen. Doch het is moeilijk te zeggen, of die afwijkingen gesteld moeten worden op rekening van den vertaler, die zich willekeurig eenige veranderingen veroorloofde en tamelijk vrij met zijn origineel omsprong, dan wel of de redactie, waarnaar hij vertaalde, die afwijkingen reeds had; in geen geval kan zijne redactie zeer veel verschild hebben van die, welke wij bezitten. Over de waarde van den Franschen tekst behoeft hier geen oordeel te worden uitgesproken; slechts moet hier de vraag beantwoord worden, in hoeverre de vertaler voor zijne taak berekend was. Zelfs uit de weinige fragmenten, die over zijn, blijkt zonneklaar, dat de vertaling hem vrij veel moeite kostte, en dat hij zich om zuivere en vloeiende taal weinig bekommerde. Behalve de gewone Fransche basterdwoorden (bataille, culte, place, lumiere, creihieren, force e.a.) vinden wij bij hem ook zulke, welke bij geen andere schrijvers worden aangetroffen, als cittel (fr. coutel) 47; tripiere (fr. tripière) 92; andolihe (fr. andouille) 104; atzemant (mnl. gegare) 349; a divise (mnl. te poente, zelf een basterdwoord) 348, pungiant of puntianz (mnl. pongijs, zelf een bastw.) 323, 602; enz. Ook is zijne vertaling niet overal nauwkeurig, soms zelfs geheel verkeerd, eene enkele maal onbegrijpelijk, daar hij zelf het Fransch niet verstond. Vgl. b.v. Fr. tekst 2541: ‘un chevalier, qui | |
[pagina 51]
| |
est faés’ (d.i. betooverd), met Aiol 5: ‘een ridder - die van feien is geboren’, en Fr. 2786: ‘Le pan de son mantel se li tendi’, met Aiol 151: ‘sijn cussenGa naar voetnoot1) heft hi upgenomen’. Doch het is altijd nog mogelijk, dat hetgeen ons eene onjuistheid toeschijnt, in werkelijkheid eene afwijking is van de redactie, die de vertaler voor zich had, en om billijk te zijn, moeten wij ons herinneren, dat zelfs een man als Maerlant nu en dan zich in den zin van een fr. of lat. tekst deerlijk vergist. Wij willen dus niet te hard oordeelen, maar kunnen, dunkt mij, met volle recht beweren, dat de vertaling, wat Bormans ook zegge, zich niet boven het middelmatige verheft. Ten slotte nog een enkel woord over de fragmenten zelf en hunne lotgevallen. Nog in 1855, toen Jonckbloet zijne Gesch. der Mnl. Dichtkunst voltooide, was van eene mnl. bewerking van den Aiol niets bekend. Eerst in 1859 verscheen het eerste fragment (hier fragm. V) in het bovengenoemde boekje van prof. Ferdinand Deycks te Munster. Het bevat 218 heele regels en eenige halve, welke door Deycks waren weggelaten, doch door Bormans in de Bulletins uitgegeven zijn. Het zijn twee perkamenten bladen met 22 regels op elke bladzijde, en de verzen loopen door, alsof het proza was; het einde van een versregel is slechts door een punt aangeduid. Deze laatste eigenaardigheid, welke in onze mnl. handschriften van poëtische teksten zeer zeldzaam is, wordt in al de fragmenten zonder uitzondering gevonden; en daar ook het fraaie schrift overal dezelfde hand verraadt, kan men met zekerheid besluiten, dat de fragmenten van een en hetzelfde hs. afkomstig zijn. Deycks had aan den roman, waartoe de fragmenten behooren, den naam Makaris gegeven, doch Jonckbloet herkende er het eerst fragmenten in van een mnl. AiolGa naar voetnoot2). Naderhand is dit fragment uitgegeven door Bormans in de Bulletins, bl. 267-274, en door Eyssonius Wichers in D. Warande VII. Onder aan bl. 2 vo staan de | |
[pagina 52]
| |
volgende woorden: ‘Altare St. Mariae et Nicolaï No. 15’, en daarnaast ‘Register van den Altaer tot Bouckum, 1580’, terwijl men op bl. 3 vo deze woorden leest, met eene hand uit de 18de eeuw geschreven: ‘Register van 't benefitie tot Boukkout’. Men ziet hieruit, dat de fragmenten gediend hebben als schutbladen van een kloosterregister in het graafschap Los of Loon, in Belgisch Limburg. - In 1863 vond de Heer Dr. De Borman bij een boer te Vliermael, een dorp bij Hasselt in Limburg, het IIde fragment mijner uitgave, bestaande uit een paar perkamentstrooken. Hij stelde de fragmenten ter beschikking van prof. Bormans in Luik, die er een nieuw fragment van den mnl. Aiol in herkende. Deze liet het drukken in de meergemelde Bulletins, bl. 206, met een facsimile (bl. 274) en aanteekeningen. Later heeft Bisschop het besproken en laten afdrukken in D. Warande VII. De perkamentstrooken waren gebruikt bij het inbinden van een register van het gerechtshof te Diepenbeck, dus weder in Belgisch Limburg. De overige fragmenten waren eveneens door Deycks gevonden, maar niet uitgegeven: hij heeft ze (fragm. I, III, IV, VI en VII) met het boven besproken fragment V aan prof. Bormans geschonken. Voor een paar jaren zijn al deze fragmenten te gelijk met het hs. van den Servaes van Veldeke, door Dr. Stanislaus Bormans, Archivaris te Namen, zoon van den overleden Hoogleeraar, aan de Bibliotheek der Leidsche Universiteit ten geschenke gegeven. Voor mijne uitgave heb ik al de fragmenten opnieuw gecollationneerd. De lacunes in den tekst heb ik hier en daar trachten aan te vullen, doch deze misschien allesbehalve goed geslaagde pogingen heb ik steeds door cursiefschrift aangeduid. Aan den voet der bladzijde vindt men bij de uitgave der fragmenten, die nu volgen, behalve eenige aanteekeningen over merkwaardige woorden enz., steeds de verzen uit den fr. tekst opgegeven, die met de mnl. overeenkomen. | |
[pagina 53]
| |
Fragment I.
Ga naar margenoot+........n dor end dore
Bet dien so riet Aiol vore.
Die wert seide: ‘Hort, gi heren
Ic sie hijr einen ridder keren
5[regelnummer]
Die van feien is geboren.
So weinet lijf si te horen,
Ic wil em secgen minen wille.
Junchere’, seit hi, ‘hout al stille,
...... des ic wille vragen.
10[regelnummer]
In minen huse sonder sage
Sijn twe gegaderet bet spele;
Die ein hi hevet verloren vele,
Hi seget ende claget mi
Dat em unrecht gesciet si.
15[regelnummer]
Junchere’, seit hi, ‘siet die steine;
Van allental so is die eine
Gelijc die ander, so men tellet,
............ unsten vellet.
Dat recht suldi hijr af sagen:
20[regelnummer]
Dat ordeil is an u gedragen’.
| |
[pagina 54]
| |
Aiol hi seide; ‘Lieve here,
War toeGa naar voetnoot1) mi sulke mere?
Want ic nie do. spel gesach,
Als ic vorwarGa naar voetnoot1) gesecgen mag.
25[regelnummer]
Gi suletsGa naar voetnoot1) liever vele vragen
Die bet u an dien brede lagen.
So wat si u te voren lecgen,
Dat haldet sunder wiedersecgen’.
Aiol voert began te varne.
30[regelnummer]
Hi quam gereden sunder sparne
Dar hi die vleischouwer gesag
End dar......... lach.
Si underwurpen sich bet lungen,
Die liede, alden ende jungen;
35[regelnummer]
Te gegen Aiole, dat was scande,
Si droegenGa naar voetnoot1) lungen in dien handen.
Die............... den,
Wurpen dar hi vort solde riden.
.......... dar entgegen hiem,
40[regelnummer]
Dar hi die...............
Ga naar margenoot+ .......... wurpe met untsiene.
Gevader Pieter, tis groet verdriet,
| |
[pagina 55]
| |
Sprac Eldrei, dat hijr nu nis niet,
Die wi alle kennen wel.
45[regelnummer]
War em gescerpet syn cittel,
Hi su.............
Gescinnet schiere in curten tide.
So............. solde
Te voerneGa naar voetnoot1) goetGa naar voetnoot1) so war men wolde’. -
50[regelnummer]
‘Gi heren’, seid Aiol, ‘laet bliven
B.................ven,
U vleisch dat slaet ende vercopet
Vele liever dan gi overlopet
Bet uwen spotte mi mijn lijf,
55[regelnummer]
Die bem ein arm man, ein caitijf.’
Te hant si namen........
....... oenGa naar voetnoot1) berouwen sere.
Van danne riet nadat Aiol,
Die droeve was ende tornes vol,
60[regelnummer]
Want sine...........
Bespotten groten ende cleine,
Dat hi..............
Basiles sprac: Huwe gevader
Bisie..............
65[regelnummer]
Die wel geliket einen spiere
Die he..... in den walde
Gelaten dar hi si behalde.
Ic...........groeneGa naar voetnoot1)
Geleiden dumbenheit te doeneGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 56]
| |
70[regelnummer]
..............geroekenGa naar voetnoot1)
Dat si dumbheit iet versoeken.
............ende vrie
Dat is van u grote stouternie,
Dat gi ons volc willet verslaen,
75[regelnummer]
Dat kersten is gedaen.
An uwen wapen is it schijn,
Dat gi swart ende lelic.....
........... bet venine;
Dat han gedaen die Saracine,
80[regelnummer]
... dar mede wert gewunt
Ga naar margenoot+ Hine v............nt;
Forreis, ic wane, was u vader,
So wat wi secgen allegader,
Hi wert van uwer hant gewroken,
85[regelnummer]
Noch eer complie si gesproken.
DoeGa naar voetnoot1) reit Aiol vort harde unverre,
| |
[pagina 57]
| |
Des herte rouwech hi was end erre,
Want eme volgeden bet spotte
Geliker wijs men doet dien sotte
90[regelnummer]
Dat wise volc ende dit kint;
Bet einen bukeGa naar voetnoot1) grot Hersint.
Viel lelic swart was die tripiere
Ende dicke als ander wive viere.
An Aiol si bet haeste quam
95[regelnummer]
In sinen breidel sine nam;
In eine side sine trac;
Bet torne scalt sine ende sprac,
Bet eme dreef si oerenGa naar voetnoot1) spot.
Si sprac: ‘Vassael, dats mijn gebot,
100[regelnummer]
Gi suletGa naar voetnoot1) vorwertmeer van desen,
Dat heit ic u, mijn ridder wesen.
Dar umbe sal ic u te lone
Ein teiken geven harde scone:
Ein andolihe van einen rinde
105[regelnummer]
Die willic, dat men vor u binde
Ant isere van uwen spere,
Lanc ende swaer, dat is mijn gere.
So sulenGa naar voetnoot1) vorwertmeer gemeine
Bekennen wel groet ende cleine,
110[regelnummer]
Dat gi der mijnre sultGa naar voetnoot1) ein wesen
Vortmeer’. DoeGa naar voetnoot1) lachede van desen
| |
[pagina 58]
| |
Aiol die eidel end die goedeGa naar voetnoot1),
Al was hi droefGa naar voetnoot1) an sinen moedeGa naar voetnoot1).
‘Vrowe’, seid Aiol, ‘gi spot,
115[regelnummer]
Ic hebbes blitscap, so mi Got,
Dur dat, want ic u comen hie
Also gelustelike sie.
Mi dunket wel an minen sinne,
Dat u die vligen sere minnen,
120[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Dar ic u sie ende versta
Wel grote roten volgen na’.
Van danne riet Aiol verbolgen;
Vierhundert kinder eme volgen,
Die eme tornes vele doenGa naar voetnoot1).
125[regelnummer]
Bet steinen ende bet alden scoenGa naar voetnoot1)
Wurpen si oenGa naar voetnoot1) in allen siden,
So war hi hene solde riden,
| |
[pagina 59]
| |
Dat eme was groet ungemac.
Hi riep die kinder ende sprac:
130[regelnummer]
‘Gi hebbet mi bet uwen spele
GemoeietGa naar voetnoot1), kinder, harde vele,
Dat moetGa naar voetnoot1) u Got vergeven al,
Die niene loech, nog meer ne sal.
Vorwert si u dat geseit:
135[regelnummer]
Ic heb mi lief, wie mi heft leit.
Wacharme’, seit hi, ‘here vader,
Dit sachdi mi wel alletgader:
So wie in ander land is arm,
Dat hi sal dogen mengen harm’.
140[regelnummer]
Hijrmet so keerden af die kent,
Haddens untfarmenesse sent.
Nu riet Aiol vort an die porte
Thiegen Berri al sunder vorte;
Also war hi, of hi wolde,
145[regelnummer]
Tere ander; of it wesen solde,
So waret harde wel geschiet,
Want hine was verdrunken niet.
Dien portener vant hi dar staen,
Van dien hi solde dienst untfaen.
| |
[pagina 60]
| |
150[regelnummer]
Die scale hi was...., sach oenGa naar voetnoot1) comen.
Sijn cussenGa naar voetnoot1) heft hi upgenomen.
‘Gi wilt’, seit hi, ‘mijn wedde untfaen;
Vassael, ic geve u mi gevaen.’
Des wart Aiol in herten gram,
155[regelnummer]
DoeGa naar voetnoot1) hi dien spot van em vernam.
‘Ai, soeteGa naar voetnoot1) vrient!’ seit hi, ‘genade!
Laet bliven, dat u God berade,
Gine sultGa naar voetnoot1) dien man bespotten niet,
Die................
| |
Fragment II.160[regelnummer]
........ichte sal verclagen.
Bet sporen sloegenGa naar voetnoot1) doe te gader
Die viere cnapen end die vader.
Si quamen nieder in dat dal,
Die vader ind die kinder al
165[regelnummer]
Under die mordenere geslagen,
Wat si die ors mochten gedragen.
Haer gelijc hi stac dien sinen doet,
Noch sagens Aiol in dier noet.
Geraimes riet an em te hant,
| |
[pagina 61]
| |
170[regelnummer]
Die sine hande doeGa naar voetnoot1) unbant.
DoeGa naar voetnoot1) wart Aiol, doeGa naar voetnoot1) hijt gesach,
Noch blider dan men secgen mach.
Die mordeneren si doeGa naar voetnoot1) geviengen
Bet haesten, dat sie nien untgiengen.
175[regelnummer]
Te gader bundens em die hande;
Dat was oenGa naar voetnoot1) laster ende scande.
Dar bi dar stoetGa naar voetnoot1) ein casteel alde
Besiden buten an dien walde.
Dat hus dat was verwoestetGa naar voetnoot1) sere.
180[regelnummer]
Da was ein ridder wilen here,
Ein edel man, dien oec die tzagen
Dar hadden wilen doet geslagen.
Van deme hus si avenamen
Die sparen, die oenGa naar voetnoot1) bequamen.
185[regelnummer]
Einen bomtac si doe bunden
Enboven, so si beste cunden.
Aiol..............
Dat se die felle mordenere
190[regelnummer]
Bestaen ne sulenGa naar voetnoot1) niewet mere.
Die burchgreve te hant begunde
Te spreken als hi wale cunde:
‘Vernemet, edele junchere,
Ic bin dur u gemoedetGa naar voetnoot1) sere.
195[regelnummer]
Ic sal u vragen eine tale,
| |
[pagina 62]
| |
Die secget mi, so doediGa naar voetnoot1) wale.
Dat u God moeteGa naar voetnoot1) benedien:
Waer af bekennedi Helyen?
Nu secget uppe.... daet
200[regelnummer]
Of gi dien hertoch iet bestaet;
Dar vraghic u die waerheit af.’
Aiol em antworde doeGa naar voetnoot1) gaf:
‘Des suldi, here, mi verdragen;
Ine sal niemen dar af gesagen,
205[regelnummer]
Wat mi dat scadet ochte vrome,
Eer ic tUrliens wieder comeGa naar voetnoot1),
Dar ic dien coninge vercunde
Die bodescap bet minen munde.
So wil ic u vorwaer geloven
210[regelnummer]
In Got, die woenet hijr enboven:
Minnedi dien hertoge iet,
Sone mogediGa naar voetnoot1) mi haten niet.’
Geraimes sprac: ‘So mi dat leven,
Ine sal u nimmer meer begeven
215[regelnummer]
Eer wi tUrliens sijn gecomen.
| |
Fragment III. | |
[pagina 63]
| |
Ic sal u secgen, wat hi dede:
Hi ginc ant heilich cruce ter stat;
220[regelnummer]
Oetmoedelike hi gebat.
Aiol syn sone hem gemoete,
Dien hi minnentlike groete.
Elias seide: ‘Soete sone,
Gi hebbet u gehouden scone.
225[regelnummer]
Gelovet si Got, hi es so goet,
Die ons vergaderen wieder doetGa naar voetnoot1):
Mijn lieve kint, ic minne u sere.’
Aiol hi seide: ‘SoeteGa naar voetnoot1) here,
230[regelnummer]
Ga naar margenoot+ .....ouweden so men....
........den coninc mere.
Hi gaf hem siekerheit, die here,
Die si gerne wolden untvaen,
235[regelnummer]
Als die jegen hem hadden mesdaen.
Die coninc seide: ‘Sem myn lijf
..............edan.
Si quamen al .........
240[regelnummer]
Ic gave hem sekerheit te hant.
Also troestese die coninc
Eer hi danne te hove ginc
.......... sine liede.
Die barune...........
| |
[pagina 64]
| |
Fragment IV.245[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ende reet steken Beven van Viane,
Die was Makaris geselle, ic wane,
Dat hi doet ter erden lach.
Des was droeve, doe hijt sach,
Sijn stolte broeder Manasier.
250[regelnummer]
..................
Hi seide: ‘Wilt hi mijn...
........ hene scheiden.’
Hi sloechGa naar voetnoot1) bet sporen altehant,
Doe riet hi steken Jocerant,
255[regelnummer]
Dat hine stac al dor end dore:
Dat spere quam........
........derhalf van bloedeGa naar voetnoot1) roet.
Manasier sloech echt.......
...... ende harde toren...
260[regelnummer]
............. verlois.
Dar riet hi steken......
... die wapen niene dochten
Ga naar margenoot+ Die rike coninc van Vrankerike,
265[regelnummer]
............ ant Karloen,
Hi stac UdenGa naar voetnoot1) den Borgongoen
Metten spere dor sinen schilt,
| |
[pagina 65]
| |
Dien hi dar vor hem hilt
Ende dor den halsberch dien hi droech,
270[regelnummer]
Dat em dat spere dede ongevoech,
......... it mochte langen.
Dur..................
End dur dien lijf alto .....
.......... quam gevlogen
275[regelnummer]
Doet uter .............
Doe wert harde gram Garijn
.............. sijn.
Sijn ors hi doeGa naar voetnoot1) bet sporen....
Grammelike hi ten coninc quam.
280[regelnummer]
Syn spere voer .........
......... uppen schilt
Sijn halsberg..........
...... dar up wieder stoetGa naar voetnoot1).
| |
Fragment V.
Ende seide toetGa naar voetnoot1) oeneGa naar voetnoot1) hard unwerde:
285[regelnummer]
‘Ovel scalc, dat di Got schende,
| |
[pagina 66]
| |
End di al ungeval toesende!Ga naar voetnoot1)
Die felheit is ein deel gewroken,
Die du hude uns hees gesproken.’
Hellewyn doeGa naar voetnoot1) hi versach,
290[regelnummer]
Dat Gwineot dar nieder lach,
‘Stant up, ai lecker’ seit hi, ‘drade!
Dat di Got ungeval berade!
Nim dine wapen, laet uns riden
Te gader an die place striden.’
295[regelnummer]
Die Lombart hi vernam die tale
Die hi oemGa naar voetnoot1) toesprac,Ga naar voetnoot1) harde wale,
Mer hine seide nien noch ja.
Hellewyn was van torne ga.
In sinen munt hi oeneGa naar voetnoot1) sloechGa naar voetnoot1)
300[regelnummer]
Die hant, ende bet ungevoegGa naar voetnoot1)
HoefGa naar voetnoot1) hine van der erden ho.
Bet torne dans hi oeneGa naar voetnoot1) so,
Dat oenGa naar voetnoot1) die winster lippe reit;
Dat vleisch van sinen tanden spleit,
305[regelnummer]
So dat men harde wal van dien
| |
[pagina 67]
| |
Al sine tande mochte sien.
Dien coninge gaf hine gevaen,
Die oene dede senden saen
In sine stat al te Sessoen.
310[regelnummer]
Dar hiet hine in dien kerker doen.
Al dus so lach hi toe Sessoene
Al went die coninc te rantzoene
Vor sinen lyf van roden golde
Syn evenwecht genemen wolde.
315[regelnummer]
Die Burgunihune doe te hant
Bet sporen quamen ut gerant:
Frantsoise untviengen si bet nide.
Dar mochte men in dien stride
Menegen scacht hebben sijn croken,
320[regelnummer]
Menegen halsberg durgebroken,
Ga naar margenoot+ Menegen man in elke side
Dar nieder licgen in dien stride.
Groet was die puntianz ende rike;
Die strijt vergaderde ridderlike.
325[regelnummer]
Nu quam Makaris ut vermeten,
| |
[pagina 68]
| |
Gewapent up ein ors geseten
Na sinen wille rikelike.
Hi quam gerant vermetenlike;
Dar hi die Frantsoise sach riden,
330[regelnummer]
Dar stac hi so van unser siden
Gwinerei bet sinen scachte,
Dat hine doet ter erden lachte.
Dat moeide sere einen baroene,
Dat was Bertram van Sessoene.
335[regelnummer]
Bertram was rouwich, doe hi sach
Dat Gwinerei dar nieder lach.
Syn ors hi bet dien sporen sloeg,
Dat liep na sinen wille genoech.
Galtier van Munbardun hi stac:
340[regelnummer]
Die wapen hi oem doerebrac;Ga naar voetnoot1)
Dur sinen lijf stac hi dien scacht
Al toe der hant bet sulker cracht,
Dat hi ter erden doet gelach,
Dart menich ridder anesach.
345[regelnummer]
Hellewijn bet sporen sloeg
Sijn ors, dat oenGa naar voetnoot1) wel balde droech.
Van Plasense stac hi Morise
Dur sinen scilt wel a devise;
Ende dur al sijn atzemant
350[regelnummer]
Stac hine doet al toe der hant.
Creihieren hi begunde saen:
| |
[pagina 69]
| |
‘Die Burgunihune sijn untdaen!’
Nu quam Makaris toe gerant.
Dat hi ten ewen si gescant!
355[regelnummer]
God moetene vermaledien!
Ga naar margenoot+ Nu riet hi soeken dar Elyen,
Dien was hi vient toe dien doet.
Elye quam bet forcen groet,
Dar si sich beide wal becanden;
360[regelnummer]
Bet cragte si te gader randen.
Die scilde wurden gar terant,
Die spere braken toe der hant.
Die stucke wurpen sie dar nieder;
Die scarpe swert si toegenGa naar voetnoot1) sieder.
365[regelnummer]
Si werden sich als sijs bedorten,
Want sie sich underlingen vorten.
Elye sloech Makaris doGa naar voetnoot1)
Up sinen helm enboven ho,Ga naar voetnoot1)
Dat oemGa naar voetnoot1) die cirkel quam gevallen
370[regelnummer]
Ter erden bet dien bloemen allen.
So groten slach hi oeme gaf,
Dat hi oemGa naar voetnoot1) undern ougen af
| |
[pagina 70]
| |
Dat vleisch al van dien beine sloech,
Bet sinen swerde dat hi droech.
375[regelnummer]
Makaris hi vlo dur die noet:
Hi waende sijn gewunt ter doet.
Makaris vlo, doe oemGa naar voetnoot1) was cunt
Dat hi ten stride was gewunt.
Bet oemeGa naar voetnoot1) vloen Burgunihoene,
380[regelnummer]
Die oemGa naar voetnoot1) ne pijnden meer te doene
Batalihe in einen maende sieder,
Want oemGa naar voetnoot1) Frantsoise waren wieder,
So waer so si te velde quamen,
Des si wel dicke scade namen.
385[regelnummer]
Frantsoise stichten harde schiere
Umb oereGa naar voetnoot1) marke burge viere.
Sent durde vijf jaer ende bat
OerGa naar voetnoot1) geseet umbe die stat,
Eer si der stunden ie begunnen,
390[regelnummer]
Dat si si bet gewalt gewunnen.
Aiol lach in des kerkers grunde
Ga naar margenoot+ Die sich gevrouwen niene cunde.
Sijn herte dat leet grote noet:
Hi dreef wel dicke jamer groet,
395[regelnummer]
Wan eer so hoge tijt gelach,
Winacht ende Paschedach.
Oec waende Mirabel, die vrouwe,
Van toerne sterven end dur rouwe.
| |
[pagina 71]
| |
‘Wach arme dieser groter noet!
400[regelnummer]
Myn laster die is al te groet.’
Dit was, dat seid Aiol die vrie:
‘Ai, scone vrowe, soete amie,
Ic secgu bi God unsen Here,
Dat mi vernoiet michel mere
405[regelnummer]
Dit ungeval dur uwe scolt
Dan dat ic lide dusentvolt.’
Mirabel die vrouwe scone
Si riep an Gode van dien trone,
It was bet oerGa naar voetnoot1) so verre irgaen,
410[regelnummer]
Dat si bet kinde was bevaen.
Ayoel hi seide: ‘Scone vrouwe,
Gine sult niet driven groten rouwe,
Want uns dar luttel af mag comen
So wieder eren ochte vromen.
415[regelnummer]
Dar ut int her, dar is mijn vader,
Mijn ome Lowijs end al gader
Die hoge lude van Vrancrike,
Die ne sulenGa naar voetnoot1) siekerlike
Van hinne nimmer wiederkeren,
420[regelnummer]
Al went si dien verradenere
Gevaen ende die stat tebreken.’ -
‘Dat si dar met so lange treken,’
Sprac Mirabel die scone vrouwe,
‘Des lidic an dien herten rouwe.’
425[regelnummer]
Mirabel die walgedane
Begund in arbeide te gane;
DoeGa naar voetnoot1) oerGa naar voetnoot1) die termet end die stunde
| |
[pagina 72]
| |
Dar af te nakene begunde.
Ga naar margenoot+ Dat hovet hi doe nieder sloech,
430[regelnummer]
Hi dachte michel ungevoech.
Hi sprac ten vrouwen dat si quamen,
End dat si Mirabele namen,
Dat si oemeGa naar voetnoot1) nien untfachte,
Mer si si oemeGa naar voetnoot1) wiederbrachten.
435[regelnummer]
‘Ic wille dese twene voeden
Te vroemenGa naar voetnoot1) mannen end te goeden.’
Die vrouwen negen oemeGa naar voetnoot1) doe
Van blijtscap al ten voeten toe.
Die vrouwen in dien kerker quamen,
440[regelnummer]
Die scone Mirabel si namen,
Up eine culte si si lachten
Dar up si si gedragen brachten
Uter dien kerker in dien sal.
Si weinden ende seiden al:
445[regelnummer]
‘Ai, scone vrouwe, ai edel wijf!
Wie scone was nochdan u lyf
Doe gi hier quamet in dit lant.
| |
[pagina 73]
| |
Macaris hi sal syn gescant!
Got sal oemGa naar voetnoot1) dur uwe sculde
450[regelnummer]
Untsecgen gare sine hulde.’
Te hus si si gedragen brachten;
OerGa naar voetnoot1) scone lijf si oerGa naar voetnoot1) belachten
Bet einer culten, was van pelle.
Die ungetruwe end die felle,
455[regelnummer]
Die scone kinder hi doe nam,
So schier et in dien avunt quam.
Hi quam al dur die stat gegaen;
Hi gienc uppe die brucge staen,
Dar hi dien Roden starkest vant:
460[regelnummer]
Die kent wurp hi dar in te hant.
Dar dede Got van deme trone
Ein groet mirakel end ein scone:
Under der brucgen was ein man,
Ga naar margenoot+ Dien ic genoemen wale can:
465[regelnummer]
Tierri die visched in dien mane;
Hi sach die kinder walgedane
Bi oemeGa naar voetnoot1) vlieten in dien wage:
Na oemGa naar voetnoot1) so voer hi hard untrage:
| |
[pagina 74]
| |
Uter dien water hi si droech;
470[regelnummer]
Bet haesten hi du si besloech
In sine cleider soetelike.
Doe voer hi danne heimelike,
So dat it nieman ne vernam,
Dat dese dinc van oemeGa naar voetnoot1) quam.
475[regelnummer]
Tierri hi droech die kinder sieder
In sine hereberge wieder.
Te gegen oeme quam sijn wijf.
Got hi gemaked oerenGa naar voetnoot1) lijf,
Want si was eine vrouwe scone.
480[regelnummer]
Si hiet vrou Aihe van Montone.
Twe scone kercen si untstac:
Goetlike si toe oeme sprac:
‘Wie is it u vergaen te nacht?
Hebdi iet goeder visce bracht?
485[regelnummer]
Wan laetdi helpen u dar af?’
Tierri oerGa naar voetnoot1) antworde doe gaf:
‘Gebracht so hebbic vische genoech,
Te minen trouwen, int gevoech.
Van arde sint si also goet,
490[regelnummer]
Dat men si eten niene moet.
Of gijs geloven niene roeket,
Gaet, ginder in mijn cleet besoeket.’
Si gienc ten cleideren te hant,
Die scone kinder si untwant:
495[regelnummer]
Si roerden voete ende hande.
Die vrouwe, doe si dat becande,
Si wart erveret so van dien,
| |
[pagina 75]
| |
Dat si si an ne dorste sien.
Viel sere roepen si began
500[regelnummer]
Van voerten, die si dar gewan.
‘Ic maen u bi der Godes cracht,
Ga naar margenoot+ Wat is dit dat gi hebt gebracht
spreken scone ... (9235)
vorwaer Aiol....
505[regelnummer]
sent.Got sant ... (9236)
ge nu te hant ...
quam des duvel .. (9238)
de goet.hi wi ... (9240)
oere hoge mag...
510[regelnummer]
ai soete wijf s ... (9251)
geven. dar m....
de mogenGa naar voetnoot1) ke...
hi liet uns do....
nu verstaet.g....
515[regelnummer]
keren lise in i ...
men harde red ...
si sulenGa naar voetnoot1) dur Aio.
inne. Tieri hi s .. (9258)
Vrancrike.des ...
520[regelnummer]
dar wanet al....
ven.ende mak ...
wises hulde.e....
belange wel u ...
Ga naar margenoot+ ..... t dat hi gerne
525[regelnummer]
.... d die die kers..
.... t land..al toe
... an Turnebrie (9266)
...s Got des wille
...cunnen.die kin
530[regelnummer]
...nder vorte wesen
...be
.. s also.datic ne
... dar toe gevrome.Ga naar voetnoot1)
.. sprac te sinen wi
535[regelnummer]
..di negeine kent (9273)
..raven. nu sulediGa naar voetnoot1)
..twene soneGa naar voetnoot1) .ic
..le wi in sitten
..at cocht ic wijf
540[regelnummer]
..eder varen.ne.
..er wi comen toe
..ere.van deme lan..
..harde schiere.
. vrouwe sprac toe (9281)
545[regelnummer]
..u wal, want it...
| |
[pagina 76]
| |
Fragment VI.
Die noch niet kersten sijn gedaen.
Men dede comenGa naar voetnoot1) al te hant
Die clerke dar na was gesant;
Die kent si beidegader dochten
550[regelnummer]
Bet eren so si beste mochten.
Die coninc end die conincginne,
Dur grote vrientscap ende minne
So hoevenGa naar voetnoot1) si die kinder fiere:
Thomas ende Manassiere
555[regelnummer]
Aldus so wurden si genant.
Die coninc liet oen al te hant
Twee stede geven........
Ga naar margenoot+......ret gaen uns ave;
Halsberge, helme sijn verlorn;
560[regelnummer]
Vijf jaer so hebbewi te vorn
Geseet gehalden..... Loewijs,
Die rike coninc van Parijs,
Hine sal niet keren sunder waen
Al went wi alle sijn gevaen;
565[regelnummer]
Dat is uns eine voerte groet.
| |
[pagina 77]
| |
Van unsen volc is menich doet:
Wi hadden dertich dusent doch.
| |
Fragment VII.....dar af so riet...also sware,
570[regelnummer]
Alsof hi al verwundet ware.
An Aiol hi bet toerne gienc
Bet siner hant hi oenGa naar voetnoot1) gevienc,
Began oen schelden harde sere;
‘Ai moedersoenGa naar voetnoot1) verradenere!
575[regelnummer]
Die mine dochter hes genomen,
Die scone was end vollencomen,
End oec van minen land ein deel
Die duvel gaf di sulic heel.
Mer bi Mahon unsen heilant
580[regelnummer]
Die al die werlt hevet in hant.
Ga naar margenoot+.........den die vrouwe
Des was sie toernich, hadde rouwe:
‘Gi heren,’ seitsi, ‘laet mi gaen!
Mi dunket, its also gedaen
| |
[pagina 78]
| |
585[regelnummer]
Bet mi, dat ic an uwen here
Moet beden, dat mi moeiet sere.’
Vrilike lieten si si gaen.
Si gienc vor Mahumette staen,
Die daer gegoten was van golde,
590[regelnummer]
Doe si oen anebeden solde,
Si nam hem biden armen saen.
Eindelijk volgt nog een klein fragment, dat door Bormans te recht ‘des parcelles détachées’ genoemd is. ‘Dit is ein wiederloen daer af
..........er die dieve
Dur dat so gevic u te lieve
595[regelnummer]
Den coninc gevaen van Salanice.’
Nu seide Gratien:........
...crechtig doe sijn got verge....
............. vernomen
Hi was na ut dien ........
600[regelnummer]
....seit hi, ‘scalc dilde Frantsois!
Eer wi...............
....mit crachte varen int pungiant
...................ike
Siet edel coninc ende rike,
| |
[pagina 79]
| |
605[regelnummer]
W ...............
........... wilde swijn
Nase ende munt.........
.......n gesune si tereten.
Sent was si ...........
|
|