beeld. Opnieuw bewijst deze film dat het niet de spelers zijn die een film maken, maar de regisseur.
Wat filmt Vittorio de Sica? Schijnbaar de buitenkant, schijnbaar een onbenullig voorval. Een huizencomplex, een doodlopende straat, een brug over een rivier, en mensen die daar lopen. Ogenschijnlijk copieert hij dus het dagelijkse leven, maar in wezen onthult hij ons een stuk werkelijkheid dat ons verontrust en bedreigt, toont hij ons het vreemde in het vertrouwde, zoals Willink dat doet in zijn schilderijen. Zijn ‘reportage’ schijnt soms een tè groteske weergave van een alledaags gebeuren. De saamgeklitte werklozen, die in lange rijen voor de Arbeidsbeurs wachten, het tot aan de nok gevulde pandjeshuis, de kamer van de waarzegster, het lijkt aanvankelijk een te grote aanloop, ook al weet hij door een gevoelige beeldwisseling de spanning al heel gauw gaande te maken. Maar hij die een drama in de zin van sensatie verwacht, late deze film beter ongezien.
Zal het politie-rapport op de betreffende dag niet meer dan een ordinaire diefstal vermeld hebben, de Sica geeft het dramatisch bericht van een ramp. Daar zijn de werklozen. Eén lukt het werk te krijgen; over die ene gaat de film. Over de vreugde in zijn gezin als hij een baantje als stadsaanplakker krijgt. Voor dat baantje moet hij een fiets hebben. Met haar laatste lakens lost zijn vrouw de fiets, die al lang in de lommerd staat, in. Als voor een koning begint de dag. Fluitend fietst de man met zijn zoontje op de stang door de ochtendstraten naar het werk. Met de blijheid van deze man en dat kind schijnen stad en mensen veranderd. Wij zien haar door de ogen van die twee. Misschien is een morgen nooit glanzender begonnen. In ieder geluk gluurt echter de slang. Terwijl de man zijn eerste affiche aanplakt, wordt zijn fiets gestolen. Zonder die fiets is hij niets: de uniformpet komt hem niet meer toe en is een belachelijk ding. Eindeloze straten liggen dan meedogenloos wit in de zon te blakeren, politie-agenten glimlachen om de wanhoop van de beroofde en overvolle autobussen rijden met een maximum aan onverschilligheid voorbij.
Wat doet iemand wiens fiets gestolen is? Hij zoekt zijn vriend op. Die vriend is juist bezig in een schuilkelder met een amateur-cabaret-gezelschap te repeteren. Hij heeft nu geen tijd voor hem, maar belooft morgen met hem mee te gaan naar de fietsenmarkt, waar gestolen rijwielen worden verhandeld.
Die morgen begint de vergeefse jacht. Door een stad die hen heeft uitgestoten, over marktpleinen waar de afschuwelijke laagheid waartoe een mens kan komen, terloops wordt aangegeven, dolen de man en het kind, slechts bezield door één gedachte: de fiets. Want die fiets is hun hele leven geworden. Ze komen in contact met een oude bedelaar, die in relatie staat tot de dief. In de bijgebouwen van een kerk, waar hooghartige dames liefdadigheid beoefenen, mits de bezoekers de mis maar bijwonen, krijgen ze de oude te pakken. Tijdens de dienst geeft de man, onder bedreiging, een onduidelijk adres op. Wegens ordeverstoring worden vader en zoon uit de kerk verwijderd. Nadat het tweetal door een reeks van spanningen, conflicten en angsten is gegaan, bereiken ze de woning van de dief. Een huiszoeking heeft slechts tot resultaat dat de louche achterbuurtvrienden van de schuldige zich tegen de bestolene keren. De film nadert nu het hoogte-