bij het vallen van de avond zijn vlucht. Zonder ideologisch partij te kiezen, bezingt Homerus de langzaam ten onder gaande aristocratie van zijn tijd; aan Hesiodus bleef het voorbehouden, de opkomende sfeer van het boerenleven te tekenen. Als het katholieke wereldbeeld begint te wankelen, bezweert Dante het in zijn gedicht. En ook Shakespeare verdedigt - tegen alle doctrinaire pogingen, het tegendeel te beweren, in - Engeland tegen de revolutionnaire pose van de Puriteinen. Alle grote dichters van het avondland, van Homerus tot Proust, zijn tot nu toe narratores temporis acti geweest, zo ook Goethe.
Men heeft van hem gezegd, dat hij een Proteus was en inderdaad leefde hij meerdere levens met behulp van een enkel. Weer moeten wij denken aan de onvergetelijke rede van Valéry: ‘Deze man van de ontwikkeling, deze theoreticus van het langzame gebeuren en de geleidelijke groei heeft de ganse tijd geleefd, die nodig was, om... zichzelf steeds alomvattender te leren kennen.’ Hiermee wordt gedoeld op Goethe's heroïsche poging, in het eindige naar alle zijden te gaan, om het oneindige te bereiken. Zoals hij zich interesseerde voor de nieuwste onderzoekingen en ontdekkingen, zo ging hij te rade bij de Bijbelse en Perzische oudheid. Een van zijn meest wezenlijke inzichten legde hij vast in een noot bij de West-östliche Divan: ‘Das eigentliche, einzige und tiefste Thema der Welt- und Menschengeschichte, dem alle übrigen untergeordnet sind, bleibt der Konflikt des Unglaubens und Glaubens. Alle Epochen, in welchen der Glaube herrscht, unter welcher Gestalt er auch wolle, sind glänzend, herzerhebend und fruchtbar für Mit- und Nachwelt. Alle Epochen dagegen, in welchen der Unglaube, in welcher Form es sei, einen kümmerlichen Sieg behauptet, und wenn sie auch einen Augenblick mit einem Scheinglanze prahlen sollten, verschwinden vor der Nachwelt, weil sich niemand gern mit Erkenntnis des Unfruchtbaren abquälen mag.’ En toch heeft Goethe ook het moeilijk te duiden woord gesproken: ‘Der Mensch begreift niemals, wie anthropomorphisch er ist.’
Als dichter was hij volstrekt onrhetorisch: meer en meer richtte zijn taal zich op het symbool, waarbij hij op de oerbetekenis van het woord terugging, om het betekenisvolle te zeggen. Hij verbond op deze wijze het meest geestelijke met het meest zinnelijke.
Amsterdam, 26 Augustus 1949.