Ad Interim. Jaargang 5(1948)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 313] [p. 313] [Ad interim, 1948, nummer 7] Symphonie der canadassen (Populus canadensis) Neuriënd te midden der ruisende canadassen sta ik in het Limburgsche landschap en al die groene lippen en monden wassen onstuimig naast de vaart van verwantschap van mijn chlorophyle ziel, die maar stijgt en mijn lichaam trekt, waar de hemel nijgt over alle geheimenissen voor het oog. Ik volg het uitdijend geruis omhoog. Ik voel de Zon als de mijne in al die dingen. Er trillen schilden van stralen om mijn tepels, er vlieden uit mijn haren zonderlinge begeerten. Ik meng lucht en zon met de lepels van mijn ogen en strek mijn zingende tong, als plan ik uit mijn zang nog hoger sprong. De schakerende bladeren blijven wemelen. Al mijn delen stuiten op die muziek langs de hemelen en tussen al de groenen zuigt het onmetelijk blauw als de zucht om een kind naar een vrouw, Mijn vingers worden ongedurig aan mijn handen. Ideeën in mij willen landen, maar waar in dit eeuwig-ruisende bomenhaar? Ik houd mijn ogen al gesloten en voel het ruisen steeds vergroten tot mijn aardse zware tenen stoten af... Hoe wil ik, arme dwaas, eens bestemd voor het graf, lichter zijn dan de lucht en diaphaner dan het licht! Ik begrijp en zijg in mijn sprong terug. Mijn gezicht [pagina 314] [p. 314] bedek ik met een tak canadassen-blaren. Waarom toch blijft die groene muziek zo door mij varen? Waarom kan ik nu niet mee daarboven in die zingende bladeren-zee en waarom wil die verrukkelijke pijn een onmachtig mens van aarde te zijn niet bedaren... nooit bedaren? Pierre Kemp Vorige Volgende