Ad Interim. Jaargang 4
(1947)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |
gen deze schetsen en vertellingen met hun vleugjes humor en hun ondergrond van tragiek in. Maar vooral het grootste verhaal in den bundel, ‘Stemmen’, overtuigt hun ervan dat de schrijfster wel degelijk over talent beschikt. Haar proza beweegt zich hier veel natuurlijker en althans blijkt het in dezen grooteren vorm instaat om een duister-romantische sfeer op te roepen, waarvan een zekere, beklemmende suggestie uitgaat. | |
Ted Logeman: Poolman pinxit. Plejadenreeks no. 13. G.W. Breugel, Amsterdam.De compositie van deze novelle doet denken aan die van Sjoerd Leiker's ‘Drie Getuigen’ en ‘Marie of hoor ook de wederpartij’ van Herman de Man: de deeling in drieën is hier echter van essentiëeler beteekenis, daar de handeling, door de drie ‘getuigenissen’ heen, voortschrijdt en een steeds streker sprekende fataliteit bereikt. Anderzijds bood de beknopte vorm den schrijver geen gelegenheid om op de psychische structuur van zijn figuren bijzondiep in te gaan: het is bij een, overigens fijn en raak aanduiden gebleven, waardoor deze novelle als zoodanig wel voldoet, maar toch ook belangstelling wekt naar grooter werk van dezen schrijver. | |
D. van der Stoep: Laterveer wil het rechte weten. Tweede druk. Bosch en Keuning, Baarn.Een verhaal van klein-burgerlijk familieleven, verteld in de taal van den hoofdpersoon, een reeds bejaarde stadhuisbode, die zoo zijn eigen kijk op de menschen heeft. Het mannetje, vrij eigenwijs maar nederig op zijn tijd, is aardig getypeerd en het boekje is dan ook zeer leesbaar, al peilt het niet diep onder de oppervlakte. | |
Jacoba Vreugdenhil: Een meisje als Lientje. Bosch en Keuning. Baarn.De compositie van dezen roman is bepaald origineel: het boek begint met het doodelijk ongeval waardoor het meisje Lientje getroffen wordt en via de doodsberichten wordt de lezer daarna in kennis gebracht met de personen die in haar leven een rol hebben gespeeld. Bij stukjes en beetjes wordt zoo het beeld van de gestorvene opgebouwd, dat een parallel vindt in de bronzen zeemeermin in den haven van Kopenhagen. Naast deze verdienste van een vernuftige compositie vertoont het boek - dat overigens vrij ongelijkwaardig is - die van een vaak fijne en gevoelige karakterteekening en van een pittige humor. | |
[pagina 95]
| |
De evangeliseerende strekking wordt echter, ondanks die humor, verzwakt door teveel tale kanaäns, zoodat het boek tenslotte niet de zuiverheid van het werk van een J.K. van Eerbeek, laat staan de kracht van de groote ‘apologetische’ romans van een Daniël-Rops of Ina Seidel bereikt. J.R. |
|