| |
Bibliographie
Poëzie
F. Lassche: Luctor et emergo, verzen uit den neergang, Firma G.W. den Boer, Middelburg.
Gemeten aan het poëtisch peil, zelfs in Nederland, zijn deze verzen geen litteraire vermelding waard, maar door hun oprechtheid en eenvoud hebben ze toch recht op een plaatsje onder de zon. Gezelle, Adama van Scheltema en De Genestet zijn de namen, die bij het lezen van deze gedichten in mij opkomen. Deze verzen hebben op een enkele mislukte uitzondering na geen litteraire pretentie, ze horen in de eenvoudige familiekring thuis en zijn daar zeker op hun plaats.
| |
Max Schuchart: Sprekend mijzelf, De Ceder, J.M. Meulenhoff.
Een bundel als deze stelt het gehele probleem van onze huidige poëzie aan de orde. Deze verzen zijn zeker niet slecht, op zich zelf genomen soms zelfs goed, maar de originaliteit ontbreekt. Schuchart toont zich in
| |
| |
deze bundel een vaardig epigoon van de roemruchte Amsterdamse deze bundel en vaardige epigonen zijn er tegenwoordig bij dozijnen en dozijnen, terwijl de originele figuren niet schijnen te kunnen of willen dichten. Is dit toeval, of is niet eerder tegenwoordig de poëzie bij ons van avant-gardist tot medeloper geworden?
| |
Max Schuchart: Verboden nadruk, De Boekery, H.A.M. Roelants, Schiedam.
Deze bundel vertegenwoordigt dunkt me een ouder stadium van Schucharts werk. Een modieus cynisme maakt zich in deze verzen breed. Het is jammer dat cynisme, dat een enkele keer in de litteratuur zulke uitstekende resultaten heeft opgeleverd, in de regel zo gauw vervelend wordt. Deze verzen zijn zelfs niet shocking meer en dat is toch het minste wat men van een cynicus mag eisen. Des te opvallender uitzondering vormt het ene Engelse gedichtje The Date-tree, dat van een in Nederland zelden bereikte geestigheid is. De humor is een stiefkind in Nederland, onze tijdschriften staan stijf van ernst, er moet nodig meer van dit soort werk geschreven en gepubliceerd worden.
| |
Koos van Doorne: Waan en weten, Bosch en Keuning N.V., Baarn.
Van Doorne laat geen zelfstandig geluid horen, maar de eenvoud van deze gedichten is sympathieker dan de would behouding van vele moderne poëten. Voor de litteratuur zijn bundels als Waan en Weten geen winst, maar de dichter hoeft niet uitsluitend de schoonheid te dienen en zeker zal een grote groep lezers zich tot de warmte en mildheid van deze verzen aangetrokken voelen.
| |
Niek Verhaagen: Stukwerk, Bayard reeks III, F.G. Kroonder, Bussum.
De verzen van Niek Verhaagen zijn het beste als hij een elegische toon aanslaat, hij voelt zich kennelijk het beste thuis in een sfeer van weemoed gekruid met een weinig erotiek. Het is dan ook geen wonder, dat om sommige van zijn gedichten nog een vage geur van Rilke hangt en andere sterk aan Bloem herinneren. Evenals zo vele anderen schrijft Verhaagen in zijn genre heel behoorlijke verzen, maar zonder ooit boven de goede middelmaat uit komen, of door een originele vondst te treffen. Driekwart van onze tegenwoordige poëzie schijnt uit een soort poëtische
| |
| |
snoepwinkel te komen, er is voor iedere smaak wat te vinden, er is een keur van verpakkingen, het is allemaal van dezelfde kwaliteit en gaat allemaal even gauw vervelen.
| |
Leo Vroman: Gedichten, Em. Querido's Uitgeversmij N.V.
Vroman is een naam, waaraan ik door de omstandigheden dankbare herinneringen heb. Velen hebben zich met mij vermaakt over Lurk en menigmaal heeft Lehmann bij ons op eigen melodie het lied van de Rio Grande gezongen. Twee gedichten die ik in deze bundel gemist heb. Het werk van Vroman wordt gekenmerkt door een, soms eigenzinnige, originaliteit, waaraan de volmaaktheid van vorm zonder aarzelen wordt opgeofferd. Hij herinnert in dit opzicht aan Slauerhoff. Terwijl het grootste deel van de poëzieproductie het beste wordt gekenmerkt met Shakespeares ‘Words, words, words’, bezit hij het zeldzame talent om symbolen te scheppen. Een gedicht als Kind en Kraai is zuiver mythisch en kan zo aan een totemistische stammythe ontleend zijn. Deze verzen missen ook de zeurderige nadruk op persoonlijke gevoelens en intimiteiten, die in zo'n groot percentage van de gevallen de hele inhoud der poëzie uitmaken en waaraan de litteratuur een aantal sublieme meesterwerken weliswaar te danken, heeft, maar waaraan ook de ontelbare dichterlijke zelfbevrediginkjes van min of meer ongelukkige jongelieden ontspruiten, die de litteraire sfeer met hun duffe geur bederven. Woord en klank nemen in deze poëzie weer een magische waarde aan in tegenstelling tot het rationalisme en sentimentalisme van de achter ons liggende periode.
Dit alles wil niet zeggen, dat deze kwaliteiten in alle verzen van deze bundel verwezenlijkt zijn, dat er helemaal geen invloeden te bespeuren zijn. Maar gedichten als het reeds genoemde Kind en Kraai of het lichte en geestige Sint Fleurycke zijn meer dan beloften, waarvan men bij een debuut zo graag spreekt, maar zijn reeds een vervulling.
Theo van Baaren
| |
H.A. Gomperts: Van Verlies en Dood. De Ceder, J.M. Meulenhof, Amsterdam, 1946.
De bundel van Gomperts is niet een boek met verzen, die onmiddellijk den lezer diep in het hart raken. Afwezigheid van gemoedsleven kan men niet stellig constateeren, maar wel een behoefte, vernuftig dat wat naar uiting drong met alle elemen- | |
| |
ten van den geest, van het verstand, van de herinnering en de overlevering te doen prijken. Er is een soort intellectueele spontanitet, die door velen wordt bewonderd. Want vernuft is een aantrekkelijk vermogen. Of het van durende waarde is, valt bezwaarlijk uit te maken. Du Perron, Gomperts' leermeester, was, meen ik, sterker ontroerd.
| |
Eros op den Parnassus, minnepoëzie uit alle tijden verzameld door Victor E. van Vriesland. De onsterfelijken, Contact, Amsterdam 1946.
Een aanvulling van zijn ‘In den Hof van Eros’, waarin liefdesfragmenten in proza verzameld zijn, schonk Van Vriesland ons in deze collectie minnepoëzie. De Nederlandsche komt daarin voor in vereeniging met die van vele andere landen. Hebreeuwsche, Egyptische, Indische, Grieksche, Latijnsche Oudnoordsche, Spaansche, Italiaansche en Engelsche gaan onze eigen oudste liederen vooraf en voortaan vinden wij het werk van werelddichters rijkelijk om onze eigen lyrische hoogtepunten heen geslingerd, zoodat deze een eigenaardig relief verkrijgen in het beeld van het geheel. Dikwijls is gebruik gemaakt van de bestaande vertalingen. Evenwel zijn er ook nieuwe vertalingen met het oog op deze uitgave speciaal vervaardigd. Een der meest geslaagde van deze, waarlijk een meesterstukje, tot eigen dichtkunst geworden, is de vertaling van een Ballade van Calvanti door H.W.J.M. Keuls. Er zijn ook ietwat antieke vertalingen opgenomen. Alles bijeen een waardevol boek, fraai geïllustreerd, met groote kundigheid, kunde en fijnzinnigheid samengesteld.
C.J.K.
|
|