zinnigst behandeld door den binnenrukkenden ‘vijand’ en ziet zich zijn kippen en stroo en haver zoo goed betalen, dat de krijg hem een winstgevend zaakje worden kan.
Een tweede nog grootere inconsekwentie - waarlijk allerdolst als men het begrip oorlog naar zijn strenge beteekenis neemt - is, dat men thans de legers onmiddellijk volgen laat door andere legers van verplegers en doctoren die subitelijk weer trachten te heelen wat die vóórgaan vernielden, en dat zonder aanzien des persoons.
Nu is het wel zeker, dat men vooral die langzaam doordringende verzachtingen duchtige verstandsredenen gevonden zal hebben, die bewijzen dat het juist volgens het ware theoretisch begrip, oorlog is, zooals men thans handelt, maar het was oorspronkelijk toch het gevoel dat zich tegen consequent moorden, wreedheid en vernieling kwam verzetten.
Dat is het: wij worden allen gezamenlijk te fijngevoelig voor den oorlog.
Een geslacht dat druk overweegt van visisectie, vegetarisme, gemeenschapszin en sociale politiek, gaat allengs den zin verliezen voor frissche doodslaanderij en als het zoover mocht komen, omdat de concurrentie-benauwing al te bar wordt en de sterken bepaald de behoefte gevoelen de zwakken wat weg te trappen, zal men het onaangenaam genoeg vinden en de zaak zoo gauw mogelijk beredderen. Tegenwoordig, meen ik, is het oorlogen bijna altijd een miesige geldzaak, een zaak van geldelijke groepsbelangen, doch daar de maatschappelijke inrichting wel niet altijd zoo zal blijven als zij thans is, kan ook die reden komen te vervallen en aldus een handeling verdwijnen, die zoo weinig ideale overwegingen vóór zich heeft.
Maar zij heeft er toch wel eenige.
Nu, wel niet onmiddellijk na deze Haagsche Conferentie, maar dan toch later, een Eeuwige Vrede staat aan te breken, wordt het al meer ongepast op een zoo weinig weerbaar iets