Ad Interim. Jaargang 4(1947)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Magie Wie met zijn tooverwoord het wild kan bannen Woont in het huis dat schuilt onder gebladert. Een angst bevangt hem die de woning nadert Wanneer het maanlicht vreemd beglanst de pannen. Wat maakt hem bleek en doet zijn bloed bevriezen Als in het huis begint het heimlijk koken? Geen venster glinstert maar geweldig rooken Doet alle bladeren hun groen verliezen. Men vond hem 's morgens met verlamde leden Die in zoo'n nacht alleen het huis bespiedde. Wild klonk zijn schreeuw toen hij niet meer kon vlieden Voor 't spook dat door het donker kwam geschreden. * Ja, spoken zijn 't die in de huizen wonen Die eenzaam staan ver van der wegen randen En die in een bewolkten nacht zich toonen Den wandelaar dien moeheid overmande. Hij ziet gestalten door de struiken naad'ren En roepend voelt hij zich zijn stem begeven. Een hoongelach gaat schrijnend door de blaad'ren Terwijl de geesten dichter hem omzweven. Voor hèn ook wijkt de priester met zijn woorden Wien aan de voeten 't kruisbeeld ligt gebroken. - Als door den tijd vergeten zijn deze oorden. Uit welk een oudheid stamt de stem der spoken? * [pagina 9] [p. 9] Het is Magie die altijd mij geleidde Op mijne wandling door het onbewuste En die mij eerder niet vergunde 't rusten Dan als ik toefde bij den grens der tijden. Zoo veel dat ik van ginds heb meegenomen Is op den bodem van mijn ziel gezonken: Verdronken land waarvan de klokken klonken: Zoo heb ik vaak der sagen stem vernomen. J.J. van Geuns Vorige Volgende