Op Zondag 1 December 1946 wordt Pierre Kemp 60 jaar. Dit is, op zich zelf, geen opzienbarend feit, al zal deze mijlpaal gezet worden op den geëigenden dag voor een Zondagskind in den schoonsten zin van dit woord.
Het is een verblijdender en zeldzamer verdienste dan te velen geneigd zijn te denken, in een dichtkunst een zelf verzonnen en vervaardigd instrument te bespelen en dit bovendien op een wijze te doen, die niemand verbeteren kan, omdat niemand het voorgedaan heeft noch ooit na zal kunnen doen.
Zulk een dichter is Pierre Kemp.
Dichtlievend Nederland mag zich daar hartelijk over verheugen, zooals het dit reeds in reeksen van jaren deed en in lengte van tijden hoopt te bestendigen.
Toen wijlen Willen Kloos zestig jaren werd - dit is, gelukkig, alweer lang geleden - verscheen, in één der schoonste Zilverdistel-drukken, de weinig omvangrijke en zoo goed als niets te wenschen overlatende bundeling van zijn verzen door P.N. van Eyck: die gedichten, waaraan de proza-dichter R.N. Roland Holst dit gesproken commentaar kon hechten: ‘als Kloos zoo tegen zijn dertigste jaar in de jenever gestikt zou zijn, dan zou hij een heros in de nederlandsche litteratuur gebleven zijn.’
Kloos overleed echter op eerbiedwekkend hoogen ouderdom, na een schier eindeloos en onvermoeid getuigen voor een reeds lang en uit verveling weggeloopen gemeente.
Het is niet ieder gegeven een heros geweest te zijn en zelfs daarna nog als ex-heros voort te leven. Deze uitverkiezing is altijd tragisch.
Pierre Kemp weet zich, als mensch en dichter, geen heros te zijn en voor tragiek, van welke geaardheid ook, is zijn wezen te zuiver lyrisch. Hij is lyrisch gebleven, ook nà de lyrische jeugd, hetgeen zijn dichterschap niet enkel voor ondergang behoedde, maar ook staag deed groeien in glans en kracht.
Het is misschien geen wonder maar dan toch een