Wij, verliezers
Generaal, generaal, je bent een held bij de gratie van jezelf, maar een groot man bij de gratie van een Jood, je staat in een vlakte, die nu voor hem verboden was, als hij nog leefde, hoog opgericht met gebalde vuist sta je op het blinkende zand tussen de ijle antennes van Kootwijk en de onechte zadeldaktoren van Hubertus, tegen de hoge, dreigende wolkenlucht van de Hollandse heide sta je hoog en dreigend opgericht met opgeheven ogen en gebalde vuist machteloos en machtig tegelijk tegen den onderdrukker zoals ook wij staan, niet zo stijlvol als jij, doch ook jij was het niet, maar de Jood Mendes da Costa, en toch zijn wij het allen, jij tegen de Engelsen, wij tegen de Duitsers en hij en wij en ook jij wel, generaal de Wet, tegen het onrecht, altijd machtiger dan wij allen, altijd machtelozer omdat de daad overwonnen wordt door de gedachte, de opgeheven vuist door de gebalde hand.
Overwonnen doch niet verslagen, dit oude veel misbruikte woord schiet als een bliksem van je stugge, grijze puntbaard in de eindeloze vlakte van dennen en zand, van lichte luchten en donker groen. Eenzaam sta je hier, jijzelf generaal, waar je stoffelijk lichaam ook mag rusten, herboren en onsterfelijk, als beeld sterker levend dan als mens.
En toch misschien, generaal, zijt gij het niet, als benarde krijgsman, noch u en wij als gelovigen in redelijkheid en goedheid, doch slechts hij, de beeldhouwer, die het onrecht van één volk wilde belichamen in een zo rechtzinnige figuur als de uwe. Rechtzinnig, doch bekrompen of althans beperkt, generaal, gij tegen de Engelsen, wij tegen de Duitsers, terwijl wij drieën toch alleen op uw wijze, zoals gij daar staat, dus op de zijne, willen strijden, tegen de ongeneeslijke hebzucht en on-