| |
| |
| |
Antichambreren
Ik meldde mij aan. Dit was nu werkelijk de kans van mijn leven, en ik had er mijn double-breasted pak voor aangetrokken. Als het de kans van je leven is dan doe je dat.
De portier behandelde mij als een machine-onderdeel op een lopende band, dat is nu eenmaal zo hun manier van doen, en ik overwoog, dat ik me honderdmaal zou kunnen wreken als ik de baan te pakken had, en ik zei tot mezelf dat ik mij niet te veel van zo'n portier moest aantrekken.
Toch bleef die portier mij dwars zitten, toen ik in de wachtkamer was; ik voelde mij een beetje uit mijn evenwicht geslagen. Ik voelde mij eerlijk gezegd zozeer uit mijn evenwicht geslagen, dat ik helemaal geen erg had in het mannetje, dat ineengedoken in een hoekje zat.
En de schilder, die even later binnen kwam met ladder en verfpot, had nauwelijks mijn aandacht.
Maar toen de schilder verdwenen was begon het mannetje te spreken.
- Komt u ook solliciteren? vroeg hij beleefd.
Het was een heel oud mannetje.
- Ja, zei ik, zou het nog lang duren?
- O, zei hij, u komt zeker voor het eerst?
- Jawel, zei ik, een beetje harder, ik kom solliciteren. Voor privé-secretaris, voegde ik er aan toe.
Hij knikte, zoals oude mannetjes knikken kunnen en ik vroeg mij af waarvoor hij wel zou solliciteren. Hij zag er net uit als een speelgoedaapje. Ik vroeg het hem.
- Voor privé-secretaris, zei hij.
- Zozo, zei ik, met een glimlach, en streek met mijn handplam over de knopen van mijn double-breasted pak.
- Ja, zei hij, dat verbaast u misschien, maar toen ik hier voor het eerst kwam was ik even jong als u.
Wat? zei ik, toen u hier voor het eerst kwam? Ik moet zeggen, u bent vasthoudend.
- Dat is het woord niet, zei hij.
- Me dunkt, zei ik, als u eenmaal bent afgewezen. -
| |
| |
- Ik ben niet afgewezen, zei hij, ik solliciteer nog steeds.
- Dat begrijp ik niet, zei ik.
- Het is geen kwestie van begrijpen, zei hij. En er viel een stilte. Oude mannetjes hebben van die mysterieuze uitspraken. Je kunt er beter geen aandacht aan besteden.
Toen zei hij:
- Hebt u die schilder gezien?
- Zo vaagjes, zei ik.
- Als u ouder wordt, zei hij met een glimlach, zult u hem beter zien.
- O, zei ik, eveneens met een glimlach, maar zolang ben ik niet van plan om hier te wachten.
En weer viel er een stilte. Oude mannetjes hebben van die glimlachen, die alles beter weten. Het is maar het beste om er niet op te letten en ook te glimlachen.
- Het duurt wel lang, zei ik, toen het een poosje stil was geweest.
- U bent nog ongeduldig, zei hij vaderlijk, daarom duurt het zo lang. Maar hij kan nu wel ieder ogenblik komen.
- Wie? vroeg ik.
- De man in het zwart, zei hij, met zijn rechterarm in verband.
- O, zei ik, en wie is dat?
- Het zijn er een heleboel, zei hij, het is steeds een ander.
- En allemaal in het zwart? vroeg ik, met een glimlach, en met hun rechterarm in verband?
- Nee, zei hij, soms hebben zij gewoon een lege rechtermouw, die in hun zak gestoken is, of een rechterhand die misvormd is, of een ijzeren of houten rechterhand.
- Ik begrijp u niet, zei ik, wat zijn dat voor mensen?
- Ze laten u van de ene antichambre in de andere, zei hij.
- Ik begrijp u hoe langer hoe minder, zei ik, hoeveel antichambres zijn er dan wel?
| |
| |
- O, zei hij, ze zijn wel telbaar, maar ze lopen in een kring, en je komt toch steeds weer in dezelfde terecht.
- Hoe lang bent u hier eigenlijk al? vroeg ik.
- Zestig jaar, zei hij, of langer.
- U bent vasthoudend, zei ik, met een glimlach.
- Dat is het woord niet, zei hij. En er viel een stilte. Ik begreep er niets van. Hij was net een speelgoedaapje dat onder in de speelgoedkist ligt. Het was maar het beste om te glimlachen.
- En waarom hebben al die mensen in het zwart iets aan hun rechterarm? vroeg ik.
- Ja, zei hij, dat is moeilijk te zeggen. Maar straks zult u het zelf wel merken, als de deur opengaat. Dan staat daar zo'n officieel heerschap in het zwart, en u springt op, met een brede lach en een uitgestrekte hand, want u denkt natuurlijk dat het de directeur zelf is, en dan ziet u, dat hij langs u heenkijkt, en te laat merkt u, dat zijn rechterhand in verband is. Begrijpt u wel? het heeft te maken met uw double-breasted pak, en uw diploma's.
- Nee, zei ik, ik begrijp er niets van. Wat is er verkeerd met mijn pak?
- Niets, zei hij, maar het komt er niet op aan om te begrijpen.
En weer was het stil. Ik begon ongeduldig te worden, het leek mij een slecht voorteken dat ik zolang moest wachten. Bovendien zat het oude mannetje mij dwars.
- Wat duurt het lang, zei ik.
- U bent nog ongeduldig, zei hij, met een vaderlijke glimlach.
- Nog, zei ik, waarom nog? Ik begrijp het niet, ik begrijp er niets van.
- Het is geen kwestie van begrijpen, zei hij. Jonge mensen denken altijd dat het een kwestie van begrijpen is. Toen ik hier voor het eerst naar binnen kwam.
- Zestig jaar geleden, zei ik.
- Zestig jaar geleden, zei hij, dacht ik ook dat het er op aan kwam om te begrijpen. En ik was minstens
| |
| |
even zeker van mijzelf als u. Maar in een hoekje zat een oud mannetje. Eerst lette ik er niet zo op, en op de schilder ook niet, en toen de man in het zwart verscheen, liep ik met uitgestrekte hand op hem toe, zoals u straks doet, en kreeg een kleur en wriemelde aan mijn mouwen, omdat hij geen rechterhand had. Maar intussen was ik in de volgende wachtkamer gelaten, en ik dacht, dat ik toch in ieder geval een heel eind vooruit was, want ik wist nog niet, dat er veel meer antichambres waren, en dat ze in een kring lopen. Toen zag ik het oude mannetje in een hoek zitten, en ik vroeg mij af, hoe hij daar zo gauw gekomen was, want een ogenblik tevoren was hij nog in de vorige antichambre geweest. En daar begon mijn fout, ziet u, dat ik het me ging afvragen. Het oude mannetje zat in iedere volgende antichambre in hetzelfde hoekje. Maar het komt er niet op aan om te begrijpen.
- En hoelang bleef het mannetje u gezelschap houden? vroeg ik met een duidelijk hatelijke glimlach.
- Een jaar of vijftig, zei hij.
- En toen? vroeg ik, zonder glimlach.
- Toen was hij er niet meer.
- Waar was hij dan gebleven? vroeg ik.
- Hij was verdwenen, zei hij, en in het hoekje waar hij gezeten had zat ikzelf.
- Ik begrijp het niet, zei ik, en wat kwam dat oude mannetje doen, soms ook solliciteren?
- Ja, zei hij, voor privé-secretaris.
- Dan was dat mannetje erg vasthoudend, zei ik.
- Dat is het woord niet, zei hij. En wij deden er beiden het zwijgen toe.
- Het duurt lang, zei ik van tijd tot tijd.
En eindelijk ging de deur open, en in de deuropening stond een man in het zwart, en met een brede glimlach en een uitgestrekte hand liep ik op hem toe. Want dit was de kans van mijn leven.
Maar de man in het zwart keek langs mij heen, en ik zag dat zijn rechterhand in verband was.
| |
| |
- Pardon, zei ik, ik bedoel -
- Een ogenblikje, zei hij, en wees met zijn linkerhand in de kamer die achter hem was.
- Ik bedoel, zei ik.
Maar hij had de deur al achter mij gesloten.
- Enfin, dacht ik, toen ik weer regelmatig denken kon, alweer een stapje verder.
- Alweer een stapje verder, zei het oude mannetje.
Ik draaide mij om. Inderdaad, daar zat hij, ineengedoken in een hoekje, als een verwaarloosd en vergeten speelgoedaapje.
- Ik begrijp het niet, zei ik, hoe komt u hier zo gauw?
- Het komt er niet op aan om te begrijpen, zei het mannetje.
Ik ging zitten en zweeg. De schilder kwam binnen, diezelfde van zoëven, met ladder en verfpot en schilderde de randjes van plafond en muren.
Toen hij weg was zei het oude mannetje:
- Een gek geval, die schilder.
- Waarom? vroeg ik, heeft hij zijn rechterbeen soms in verband?
- Nee, zei het mannetje, maar hij heeft een hele lange wijsvinger, en daar schildert hij mee.
Ik haalde mijn schouders op.
- Moet hij weten, zei ik.
- Maar het gekke is, zei het mannetje, dat hij alleen de hoeken tussen plafond en wanden schildert. Net of hij de grenzen aanwijst. Toen ik zo jong was als u dacht ik wel eens dat die schilder mij krankzinnig zou maken. Jonge mensen denken zo gauw dat zij krankzinnig worden, zei hij, en eigenlijk is alles toch zo gewoon.
- Waarom, zei ik, dacht u dat die schilder u krankzinnig zou maken?
- Hij wijst altijd maar aan, zei het mannetje, met zijn vinger. Tot zover, wijst hij, en verder niet. Jonge mensen willen altijd verder, en daarom denken ze dat ze krankzinnig worden zodra ze grenzen zien. Zo zijn
| |
| |
jonge mensen nu eenmaal. En eigenlijk is alles toch zo gewoon.
- Ja, zei ik, als je zo geduldig bent als u. -
- Geduldig, zei hij, is het woord niet.
En wij zwegen beiden.
Ik had een barstende hoofdpijn gekregen. Ik had het gevoel alsof mijn schedel ieder ogenblik uit elkaar zou kunnen springen.
- Ik heb hoofdpijn, zei ik.
- Dat gaat wel over, zei hij, met een vaderlijke glimlach.
- Ik begrijp het niet, zei ik, ik begrijp er niets van.
Waar is die deur gebleven waardoor ik zo net ben binnengekomen? Ik zie er maar een, en die ligt aan de andere kant.
- U begint al iets te merken, zei hij.
- Wat! zei ik. Wat is er met die deur?
Hij schudde zijn hoofd. Oude mannetjes hebben zo'n irritante gewoonte om met hun hoofd te schudden.
- Er is maar één deur, zei hij, die van de volgende antichambre. U komt toch solliciteren?
- Ja, zei ik.
- Voor privé-secretaris, zei hij.
- Ja, zei ik, wat heeft dat met die deur te maken? Ik begrijp het niet.
- Dat komt er niet op aan, zei hij, dat komt er helemaal niet op aan.
Toen schoot mij iets te binnen.
- Maar de directeur, zei ik, ik kan toch doodgewoon naar de directeur vragen? Wie anders heeft die advertentie geplaatst?
- Tja, zei hij, de directeur -
- Jazeker, zei ik, de directeur.
- De directeur, zei hij, en schudde zijn hoofd.
Ik staarde hem aan. Ik had hoofdpijn.
- Ik heb hoofdpijn, zei ik.
- En er zijn kreukels in uw double-breasted pak, zei hij, met een glimlach.
| |
| |
Maar op dat ogenblik ging de deur open, en in de deuropening stond een man in het zwart. Met een zucht van verlichting stond ik op, en liep op hem toe, met uitgestrekte hand.
Te laat zag ik, dat zijn rechterhand misvormd was, en voordat ik het wist stond ik in de kamer, die achter hem lag.
- Een ogenblikje, hoorde ik hem nog zeggen. Toen was de deur al dicht.
- Alweer een stapje verder. zei het mannetje.
Ik draaide mij om. Daar zat hij.
- Ik begrijp het niet, stamelde ik, ik begrijp er niets van.
- Nee, troostte hij, daar komt het ook helemaal niet op aan, om te begrijpen.
En er viel een lange stilte.
Olga Rodenko
|
|