Ad Interim. Jaargang 3(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] Cauchemar De koude, verslindende nacht: Een drijvend eiland van pijn In het onverwrikbaar heelal. Koolzwart achter sterrenschijn Het diepe zwijgen dat wacht Op alles wat sterven zal. Wat het kind eens kwelde in den droom Wenkt weer als angstbeeld van spot, Hier waar het voltooid bestaat; Wat het buiten zich zag als fantoom, Was in hem als toekomst - mij staat Het gegrift als een masker zoo zot: De zieke grijns van een gnoom Die, thans geboetseerd door het lot, Zich wringt uit het hard gelaat. Brak van dat vergeten kind Een kreet door den nacht desolaat, Of was het een vlaag van den wind? Maar reeds is het uitgedoofd... In een looden slaap weggedaan, Verstikt, van mijzelf beroofd, Stort ik neer in een eindloozen mist; En wat ooit de geest heeft geloofd, Pijn en lust en al wat ik wist, Is voorbij en heeft nooit bestaan. Victor E. van Vriesland Vorige Volgende