Ad Interim. Jaargang 3(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Haarlem Ik wilde zoo graag in Haarlem wonen In een oud rustig huis aan de Leidsche vaart, Om 's avonds te luistren naar 't ruischen der boomen Waardoor de zeewind van Holland gaat. Om voor het slapen het spel te hooren Der Bavoklokken, zoo helder en zacht... Door 't venster zie ik nog juist de toren, Het kerkdak reeds donker van den nacht. Om 's Zondags over het marktplein te wandlen Waar Haarlems eerste drukker troont, Het boek onveranderlijk in zijn handen. Voor 't huis waar later een dichter heeft gewoond. De lente komt er zoo vriendelijk binnen Door bolwerk en Hout, langs singel en gracht; Dan kan op een ochtend de zomer beginnen Vol schaduw en zon en met bloemen bevracht. De kinderen aarzelen blij op de bruggen En zien het water dat blinkt in het licht En hooren de stad vol van zomergeruchten En halen den hemel vlak voor hun gezicht. In 't najaar vallen nergens de bladen Zoo overvloedig als achter den Hout, En krakend loopt men de bedolven paden, De zon gaat er weenend onder in goud. De zon komt er ritselend op in den morgen Als de duif reeds boven het Kenaupark stijgt En de stad nadroomend over nachtlijke zorgen Rondom het geluid van de melkauto zwijgt. [pagina 19] [p. 19] De winter strooit er zijn sneeuw op de daken En vriest de singels en grachten dicht, En oud is 't geluid dat de stilte doet kraken, 't Verlangen ontdooit in een vrouwengezicht. De nacht staat van sterren en koude te tintelen, De kerk, met haar voorhoofd en schouders vol sneeuw, Laat voordat ik inslaap haar klokkenspel rinkelen En zwijgt dan een uur of een donkere eeuw. Adriaan Morriën Vorige Volgende