Bij den aanvang van den derden jaargang
Bij den aanvang van den jaargang 1946 stelt de redactie er prijs op, te verklaren dat Ad Interim, zooals uit den inhoud ook steeds is gebleken, niet het orgaan beoogt te zijn van één generatie. Het begeert niet mee te doen in de concurrentiestrijd der vele nieuwe letterkundige periodieken van en voor jongeren. Het wenscht te geven, zooveel mogelijk, het goede, litteraire werkstuk en daarop inzonderheid vestigt het de aandacht.
Zoolang het groote, leidende tijdschrift ontbreekt, wil het onze ad interim datgene brengen wat in elk positiever orgaan altijd welkom was. De opzet is zoodanig, dat om principieele redenen geen goede bijdrage behoeft te worden teruggewezen maar evenmin om gelijke reden een zwakkere aanvaard. De redactie stelt zich voor te geven wat genoegen en bevrediging schenkt; niemand zal gedwongen worden in dit maandblad aan eenzijdigheid zich te ergeren, de jongere schrijvers zullen er naast de ouderen paradeeren en er zal tusschen die beiden een eervol en vreedzaam samengaan mogelijk blijken, omdat er toch meer is dat hen vereenigt dan scheidt.
Bepaalde verwachtingen koestert de redactie ook van medewerking door goede Zuidnederlandsche en Zuidafrikaansche auteurs. Het was nog niet mogelijk in het eerste nummer hiervan blijk te geven, maar de noodige stappen voor de toekomst zijn gedaan.
Ad Interim zal dan uiteindelijk en zoolang het noodig blijkt, een breed exposé kunnen geven van heel het letterkundig leven van onzen tijd en in onze taal, waarbij het scheppend werk den voorrang zal behouden.
Speciale genegenheid koestert de redactie voor het proza. Mocht eenmaal de inhoud het bewijs leveren, dat de achterstand van de prozakunst bij de poëzie onzer dagen bezig is te worden ingehaald, dan zal A.I. tevreden mogen zijn hiertoe het zijne te hebben bijgedragen.
1 Januari 1946.
Redactie