| |
| |
| |
Sjoerd Leiker
Het clandestien verschenen proza
Theun de Vries sprak onlangs in een rede op de tentoonstelling ‘Gebundeld Verzet’ in Hilversum zijn vertrouwen uit in de literair bevruchtende waarde van de verzetspoëzie, die volgens hem ‘aansluit bij het volksbewustzijn’. Bij een zeer vernauwd volksbewustzijn m.i., een volksbewustzijn, dat alleen nog maar zwart-wit kent, vrijheid of dood. Zwart-wit was ook de strijd om Spanje. En het merkwaardige is: daar bloeit altijd iets uit op dat naar hooger lusten zweemt dan die van ‘beker en bed’ (deze codewoorden zijn van A. Roland Holst).
De belevenis, deel te hebben aan een zichzelf opofferende gemeenschap, gaat misschien niet uit boven het doel, de beveiliging van beker en bed, maar heeft een aparte bekoring, omdat men in die gemeenschap de bijna tastbare mogelijkheden ziet van een betere samenleving, die gebaseerd is op vertrouwen.
Van die betere samenleving zijn we intusschen misschien wel verder dan ooit verwijderd. Het oude wantrouwen is nog springlevend en het heeft nog altijd de verstandige woorden van den ouden Griek Bias in zijn wapen staan: ‘hebt uw vriend lief alsof hij uw vijand worden zou en uw vijand alsof hij uw vriend zou worden.’ Dr De Froe belijdt in De Vrije Katheder van 13 Oct. jl ook ronduit zijn wantrouwen in den mensch en vindt het daarom maar beter de sociologische structuren, die toch ook ‘een eigen leven’ hebben, tot uitgangspunten te nemen. Verbeter de wet, de maatschappij, dan wordt ook de mensch wel beter.
| |
| |
Hoe een mensch door de omstandigheden, door een gebrekkige maatschappelijke structuur, die hem geen houvast biedt, kan degenereeren tot een wezen dat van zichzelf boven de gootsteen staat te walgen, beschrijft Theun de Vries (M. Swaertreger) in zijn clandestien bij De Bezige Bij verschenen novelle ‘WA-man’. Het is inderdaad een feit, dat zelfs de besten in onze samenleving veel energie, die voor opbouw en scheppende arbeid gebruikt zou kunnen worden, verspillen in den strijd tegen vijandige machten en omstandigheden, maar het is ook een feit, dat uit die polariteit iets geboren kan worden wat wij karakter, ideaal, droom noemen en dat evengoed als welvaart en rijkdom het menschdom boeit en waarin zij de mogelijkheid van een betere mensch vermoedt.
In de ‘WA-man’ nu wordt beschreven hoe Frans Dijkgraaf, een jongen uit een winkeltje in de Jordaan, dat teert op de gunst van het proletarisch publiek en in moeilijke tijden blootstaat aan de plundering van datzelfde publiek, zijn omgeving gaat haten en ‘hoe hij meer en meer het gevoel krijgt aan een paal gebonden te zijn, waartegen hij zijn rug schuurde’. Het winkeltje is haast van symbolische beteekenis, d.w.z. het beteekent zorg en doem en onwaarachtigheid. Het is het bolwerk van den middenstand, die noch links noch rechts is. Als Frans terecht komt bij de NSB dan is dat niet bepaald een kwestie van keuze, maar ook weer van de klandizie. Frans begunstigt de NSB en geniet op zijn beurt van de twijfelachtige gunsten van het milieu, van de nieuwe inquisitie, die van het soldaat-zijn een doel op zichzelf heeft gemaakt en die, als het op vechten aankomt, juist niet de kant kiest waar het soldaat-zijn een noodzaak en een offer beteekent, maar de kant van de bloedzoekers en de moordenaars. Frans is
| |
| |
in dit milieu maar een marionet, eigenlijk geen volbloed WA-man. Integendeel, hij is zoo week als boter. Als ons land gecapituleerd heeft ligt ook Frans geestelijk zoodanig ondersteboven dat ‘de afschuw jegens hemzelf hem naar de keel stijgt.’
Deze novelle is ongetwijfeld één van de knapste staaltjes van de clandestien verschenen prozakunst.
Bij dezelfde uitgever (De BB) verscheen in bezettingstijd een novelle van R. Blijstra (R. van Harlingen), getiteld ‘Bij nadere kennismaking’, waarin een gijzelaar (uit St. Michielsgestel) optreedt. De gijzelaar krijgt enkele dagen verlof en ziet hoe de Duitscher zijn stempel heeft gezet op het land en hoe de menschen leven, half in verzet, half in collaboratie. Tenslotte brengt hij een avond door bij vrienden, die hem in contact brengen met een vrouw. Ze meenen het goed met hem. Het spel dat er met hem gespeeld wordt, bevredigt hem echter maar half. Hij is wreeder spel gewend, hij zit in dat kamp vaak op den drempel van de dood en die doodsgewijdheid geeft aan de avond iets brekelijks en iets triests, iets wat hem tegenstaat. Mirella, de vrouw, neemt hem na afloop mee naar haar eigen huis en schenkt hem na veel heen en weer gepraat de lusten van beker en bed. Als hij weer terug is in het kamp wordt ze ziek. Het telegram dat hem hierover bereikt meldt Todesgefahr. Hij krijgt opnieuw een verlofpas en dat is zijn geluk, want in den nacht nadat hij vertrokken is naar Mirella zetten de Duitschers tien man uit het kamp tegen den muur. Volgens één van zijn vrienden zou zijn naam ook op de lijst hebben gestaan.
Dit alles wordt verteld op een vlotte, prettige manier. De stem van de auteur klinkt er gewoon in door, een beetje geamuseerd, een tikje laconiek, zonder veel voorkeur, zonder veel ergernis of ver- | |
| |
zet. Dat doorklinken in het werk van de stem, wat b.v. ook Heine zoo opvallend had, is hier, als men den auteur kent, wel verrassend. De opzettelijk aangebrachte verrassingen, de vrouw, het telegram - de intrige had immers ook anders kunnen zijn - zijn een beetje goedkoop. De tweede clandestien gepubliceerde novelle van Bijlstra, n.l. ‘Haaien voor Nabatoe’, dat een kolonisatie-probleem behandelt, is in zijn oorzaak en gevolg veel natuurlijker.
Niet zoo knap geschreven als de novellen van Theun de Vries en R. Blijstra, maar daarentegen vol warm, hartstochtelijk leven is de novelle ‘Kerstmis in Scheveningen’ (auteur B. de Beaufort), die in December '44 werd uitgegeven ‘onder toezicht van den Commandant KP te Amsterdam.’ Het is de belevenis van een gevangene van cel 551, van een Christen, die in gevangenschap de nabijheid van God ervaart, de levenvernieuwende kracht en daarvan getuigt. Uit de soberheid van het verhaal rijst een extase op, een schouwen over den dood heen in ‘de absoluutheid van naastenliefde, eerlijkheid, reinheid en onbaatzuchtigheid’, die men geneigd is te qualificeeren als hongerdélyrium, maar die toch waarschijnlijk ook nog - en in dit boekje wel vrij zeker - een andere bron heeft dan die van het gemis. De Christen noemt die andere brond de genade.
De waarde van dit verhaal ligt in het getuigenis. Het doet ons tevens nog een derde gemeenschapsmogelijkheid aan de hand, nl. de Christelijke. Het Christendom predikt de nieuwe mensch, die de roekeloosheid wil begaan zijn naaste en zelfs zijn vijanden lief te hebben.
* * *
De tot hiertoe genoemde novellen bevatten een zeker verzetselement. Dat dit element in de proza- | |
| |
kunst maar gering is geweest valt niet te ontkennen. Het verhaal leent zich m.i. ook veel minder tot protest dan het vers.
Wij hadden misschien één auteur, H.M. van Randwijk, wiens werk voor den oorlog al gespeend was van alle individualistische tendenzen en die tot het ware verzetsverhaal in staat zou zijn geweest. Hij heeft het niet geschreven, maar stelde zijn talent volkomen in dienst van de illegale pers. Zijn anonieme, literair-journalistieke bijdrage tot het verzet is belangrijker geweest dan al het werk van de auteurs, die ik hier vermelden moet.
Johan van der Woude heeft nog getracht een tusschenvorm te vinden en publiceerde bij De Bezige Bij een boekje dat ‘Zeven Brieven’ heet. Het is hooggestemd, d.w.z. meer afgestemd op onze verwachtingen dan op de realiteit. Voor de kennis van de tijd, die achter ons ligt, is het stellig een waardevol document. De geest, waaruit het geboren is, was ons allen sympathiek.
* * *
Bij de vermelding van de overige proza-uitgaven wil ik beginnen met de Schildpad-reeks van Jaap Romijn. Romijn was één van de eerste clandestiene uitgevers en heeft een tamelijk uitgebreid fonds op zijn naam staan, nl. 26 Schildpadjes, 2 Handpalm-reeks-nummertjes, 3 no.'s van Ad Interim en een 6-tal losse uitgaven onder de ‘firma’-naam Willem Indenhaeck. Eén Schildpad- en één Handpalmboekje zijn van hemzelf. Het eerste heet ‘Zoo ging de oorlog voorbij’. Het verhaal doet even denken aan ‘Die Wagenburg’ van Friedrich Griese. Het heeft Blijstra blijkbaar in de war gebracht, want hij verklaarde voor de radio dat het niet in déze oorlog speelde. Waarom niet? Zooals een kind door een tuinperkje dribbelt, zoo
| |
| |
reed Maarten door het land. Menigeen denkt aan het slot van het verhaal gekomen: hier schuilt wat achter. Waarom zou er wat achter schuilen? Het wordt nog herdrukt en zal nog menigeen stof tot verbazing kunnen geven. Niet minder wonderlijk, hoewel opgebouwd uit de meest realistische zelfs actueele elementen, is Romijn's ‘Kleine Kerstkroniek 1944’. Er is iets magistraals in dit miniatuur-kunstwerkje, dat besluit met de opmerking: ‘het leven houdt eeuwig zin als discussie over den zin van het leven en van den dood.’
Een derde verrassing in de reeksen van Romijn was de novelle ‘Het derde beeld’, het debuut van den jongen dichter B. Rijdes. Rijdes laat in zijn verhaal de beeldhouwer Pheidias een weddenschap aangaan met Socrates om datgene wat S. ziel noemt, te vangen in den steen. Het resultaat is de Venus van Milo. Het is Socrates, die de laatste hand legt aan het beeld door het ‘de armen die de minnaar omhelzen en de voet, die tot hem ijlt’ af te hakken. ‘Wat brak waren niet handen en voet, het waren de laatste ketenen, die de vrouw aan de aarde bonden. In vollen glans straalde hun de ziel tegemoet.’
De novelle ‘Ontmoeting met Selma’ (Schildpadreeks) van Anna Blaman, geschreven in dezelfde penetrante stijl als haar boek ‘Vrouw en vriend’, staat evenals dit werk bijna op de grens van de poëzie. Het is meer een complex van emoties dan een verhaal, meer een mededeeling in nuancen dan in lijnen. Ik lees het graag, maar als ik er moe van word grijp ik naar de Bronté's.
‘Achter slot en grendel’ van Ferdinand Langen is weer een uitgave van De Bezige Bij. Langen is thans redacteur van ‘Het Woord’ en nog bezig zichzelf te verklaren en naar voren te komen met zijn gespaarde werk. Er valt wel een zeker peil te trekken op dit debuut, maar ik wil daar liever mee
| |
| |
wachten tot zijn romans verschenen zijn. Er is bij hem wel lijn, wel epiek, die bijna statig Van Schendeliaansch naar de illusie schrijdt.
Ook ouderen hebben in de Schildpad-reeks gepubliceerd. Hein de Bruin kwam er in uit met een novelle ‘Van kracht tot kracht’. De Bruin heeft zich door de jaren heen een werkelijk monumentale stijl verworven, iets waar Rijdes nog niet aan toe is, maar omgekeerd mist men bij De Bruin de geniale vondst, die Rijdes zoo aantrekkelijk maakt. De Bruin is ambachtsman en gaf als zoodanig in zijn herdichting van het boek ‘Job’ één van de fraaiste staaltjes van zijn kunnen. De heer P. uit zijn novelle is niet boeiend, de wijze waarop De Bruin hem inkleedt wel. De novelle heeft zijn bekoring om het vakmanspleizier dat er in zit. De dichter Jan H. de Groot, die de Schildpadreeks als no. 1 geopend heeft met ‘De nood der ratten’ (gevolgd door ‘de haan zonder hoofd’) waagt zich onder deze titels aan de beschrijving van een paar Satanische wreedheden, bedreven door Geuzen en priesterjagers. Hij doet dat zóó suggestief dat de haren den lezer te berge rijzen. Is dit een bedekte waarschuwing geweest aan het adres van de Duitschers om ons niet te tergen tot het uiterste?
De papiernood gebiedt mij op mijn beurt om kort te zijn. De stapel boekjes, die voor me lag is inmiddels goed geslonken. Er liggen nu nog twee BB-uitgaafjes. Het bovenste is ‘Sparsa’ van Arthur van Schendel. Het ademt (na de 17e-eeuwsche onrust van De Groot) een bijna verheven 19e eeuwsche rust. De stukken uit het bundeltje zijn saamgelezen uit reeds eerder gepubliceerd werk. ‘Bij de samenstelling werd getracht een zoo volledig mogelijk beeld van het oeuvre van den schrijver te geven.’
Het laatste boekje is van Bordewijk (de schuil- | |
| |
naam die hij aannam was Emile Mandeau) en heet ‘Verbrande Erven’. Het is een beschrijving van Schiedam, archivalisch en primitief in de stadsbeleving van Neeltje Zwart, het boerendeerntje dat er bij oom en tante komt logeeren. Het is een echte Bordewijk-novelle, vol bizarrerie, hoekig, bijna sur-reëel en van een ontzagwekkende intensiteit. Men ruikt en proeft Schiedam. Het boekje vormt het besluit van de Quousque Tandem-reeks van De Bezige Bij, een prachtig besluit inderdaad.
|
|