Ad Interim. Jaargang 2(1945)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 215] [p. 215] W.F. Hermans Zwemmen Ik ga door de zon, zonder hoed. Het asphalt waarlangs ik loop, stuift. De man bij de traliepoort groet, Met koelte die overwuift. Groen is de glazen hal. De kleeren leken een doem. Ik denk aan een waterval, Maar de douche is een schreiende bloem. Een vormloos, zachtaardig loeien Ligt over 't gedeukte water. En soms komt het lachen nader. Van haarlooze meisjes die stoeien, Haast naakt, ontembaar, toch kuisch. - Ik spring, er sluit zich een luik Van water. 't Wordt stil tot gesuis Dat aanzwelt als ik weer opduik. Door het golvende loeien roeiend, Het water mijn mond inspoelend, Mijn oogen als vrezend omhoog, Zie ik boven mij lichamen zweven, Voelen mijn voeten koel streelen Als van doode, verdronken haren, Wellicht naar boven weer groeiend En later als schuim weer bloeiend. Vorige Volgende