Ad Interim. Jaargang 2(1945)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 190] [p. 190] C.J. Stip Vrij Tegen de middag, met in alle pezen het rhythme van een eindeloze reis, kwamen wij aan bij wat een fort moest wezen om stand te houden tegen elke prijs. Het leek het voorland van het paradijs, waartoe wij weldra schenen uitverkoren. Het gras was zacht als schapen ongeschoren; wij sliepen in, door moeheid overmand. Toen wij ontwaakten was de strijd verloren, en achter ons stond Rotterdam in brand. Seizoenen gingen over Holland heen, en het werd geen lente meer al werd het Mei. De zon heeft nooit meer helemaal geschenen, de dagen trokken traag en blind voorbij. Over de dijken en de duinenrij waaide de wind, en zeven zeeën hebben geroepen om hun volk, dat door geen Grebbe gered kon worden van de heersershand. Maar als het licht al in ons oog ging ebben heeft in ons hart nog Rotterdam gebrand. Toen kwam de dag - na godweet hoeveel tranen om zoveel volk, gemarteld en geroofd - dat aan de hemel weer de zon zou staan en het zwart geweld voorgoed was uitgedoofd. De dictatoren van het strottenhoofd marcheerden af in sprakeloze rijen; vrij woeien vlaggen, en een klok ging blije geluiden zingen over stad en land. Er stonden vrouwen in hun schort te schreien; - Voor dezen dag heeft Rotterdam gebrand. Vorige Volgende