J. Romijn
Ontmoetingen in Saint-Gilles
3
Toen ik voor de tweede maal terugwandelde naar het dorp, had de omgeving het idyllische voor mij verloren, en het vage geluksgevoel, dat zij geen uur tevoren bij mij gewekt had, was nu volledig verdwenen. Eerder voelde ik weerzin ten opzichte van dezen vrede, die immers slechts schijn was gebleken.
Maar was het dan deze schijn, was het onzekerheid, het vermoeden van andere, nieuwe teleurstellingen, waardoor ik aan Saint-Gilles werd gebonden? Inderdaad hebben het overzichtelijk stadsbeeld, het geheimenloos landschap, de open menschengemeenschap - de schoonheid daarvan mag dan het thema van vele prospecti vormen - voor mij nooit bekoring gehad. Slechts de mogelijkheid van een actieve verhouding tusschen persoonlijkheid en omgeving, van het meten van het zelfgevoel áán die omgeving, bepaalt de waarde van een plaats of een landstreek voor mij.
Hoe het zij, aan weggaan dacht ik niet meer. In de bar tegenover de aanlegplaats zocht en vond ik logeergelegenheid en ik belde op naar de stad om mijn koffers, die gepakt hadden gestaan in mijn hotel. Een knecht bracht ze dienzelfden avond nog.
De eigenaar van de bar, noch zijn vrouw, die zijn eenige hulp uitmaakte, toonden verwondering dat ik mij, blijkbaar voor een niet zeer kort verblijf, bij hen vestigde. Het waren stugge, zwijgzame menschen, jong noch oud, die hun werk deden zonder plezier, maar ook zonder merkbaren tegenzin. Ik was en bleef hun eenige gast, en er was alleen wat vertier op het terras, door de passagiers van het bootje.
In de dagen die volgden vroeg ik mij herhaaldelijk af, of zoowel de idylle als het onheilspellende van