C.C.S. Crone
De mahoniehouten poot
Dirk de Bruin was meubelmaker. Toen hij op twintigjarigen leeftijd zijn linkerbeen verloor, draaide hij, ontevreden over den gewonen houten poot, dien hij gekregen had, zich er heimelijk een van mahoniehout met knobbeltjes, waarin hij al zijn vakmanschap tot uiting bracht.
Op Paschen deed hij dien poot voor het eerst aan, maar zijn moeder begon te lachen en kwam niet tot bedaren, vóór hij zijn gewonen poot weer aangebonden had. Den mahoniehouten had hij daarna nog eens gepolitoerd en in een corsettendoos op een praalbed van watten gelegd. Wanneer Dirk op zijn slaapkamer kwam, haalde hij den poot soms te voorschijn en bleef er lang op staren. Dan droomde hij zich ermee op het liefdespad. ‘Wat een mooien poot heb je’, zei het meisje. Ze had nooit geweten, dat een houten poot zoo bekoorlijk kon zijn. Hij glimlachte maar en merkte nederig op, dat het een mahonie was. Den volgenden dag liep hij weer met een poot, die kaal was als een bezemsteel, en repareerde meubels.
Wanneer hij opzag, merkte hij, dat zijn moeder naar hem stond te kijken. De zon scheen op haar oud gezichtje. Hij vroeg haar, of ze naar zijn bezemsteel keek. Ze lachte wat en schudde haar hoofd en, of de meubels van den veearts alweer kapoet waren; die liet er zeker de paarden op zitten. Boog Dirk zich over een stoelzitting heen, dan voelde hij, dat ze haar hand op zijn haren legde. ‘Wat moet dat toch’, zei hij, ‘een mensch zal nog niet rustig kunnen werken’. ‘Stil maar’, suste ze, ‘ik ga al’. Zoo ging ze altijd en kwam elken morgen terug, totdat haar dood daaraan een einde maakte.
Toen de weduwe De Bruin begraven werd, was