Acta Neerlandica 14
(2017)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| ||||||||||
László Zsigmond Bujtás
| ||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||
beeld te reconstrueren dat een bepaalde auteur zich van Nederland heeft gevormd. Van de door het zgn. bloedgericht van PressburgGa naar eind4 tot de galeien veroordeelde Hongaarse predikanten hadden slechts weinigen voor hun veroordeling, tijdens een buitenlandse studiereis, Nederland bezocht,Ga naar eind5 en van geen van hen zijn dagboeken of reisbrieven bewaard gebleven, zodat het onderwerp van deze publicatie vermoedelijk nogal verrassend is voor de lezer. Dat verandert niet door het feit dat in de zomer/herfst van 1676 nog vijf andere predikanten Nederland wisten te bereiken,Ga naar eind6 die door enkelen van de bovengenoemde personen werden vergezeld. Omdat de meesten van hen geen belangrijk literair oeuvre op hun naam hadden staan en de twee belangrijkste reizigers onder hen, Ferenc Otrokocsi Fóris en Jakab Csúzi Cseh, na hun vrijlating en terugkeer naar Hongarije enkel werken hadden gepubliceerd die qua aard niet geschikt waren om hun vroegere belevenissen in Nederland vast te leggen (van Ortokocsi waren theologische twistgeschriften en over kerkzaken en (taal)geschiedenis handelende werken verschenen en van Csúzi prekenbundels), is het moeilijk om op het eerste gezicht te concluderen welk beeld ze zich van Nederland hadden gevormd.
Afbeelding 1: De vesting Lipótvár (thans Leopoldov in Slowakije), de plaats waar Ferenc Otrokocsi Fóris gevangen zat, tweede helft van de 17e eeuw (Lajos Szántai verzameling)
| ||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||
Afbeelding 2: Het inleidende deel van het memorandum van Ferenc Otrokocsi Fóris (1676) (Nationaal Archief, Den Haag, ASG, inv. nr. 6137)
Ook de twee hoofdwerken die de geschiedenis van de galeislaaf-predikanten behandelen, van de hand van Bálint Kocsi Csergő,Ga naar eind7 respectievelijk Ferenc Otrokocsi Fóris,Ga naar eind8 brengen ons niet dichter bij de beantwoording van de gestelde vraag - uit het werk van laatstgenoemde kunnen we alleen opmaken dat de predikanten hun bevrijder, admiraal Michiel de Ruyter (1607-1676), een bijbelse vergelijking makend, als hun Mozes zagen (die de Joden uit Egypte had geleid).Ga naar eind9 Het Nederlandbeeld van de tot de galeien veroordeelde predikanten is daarom alleen op een bijzondere manier te reconstrueren, namelijk aan de hand van grotendeels onbekende geschriften die wel van hen afkomstig zijn, maar vóór hun terugkeer naar Hongarije ontstonden, waarbij moet opgemerkt worden dat een en ander geïnterpreteerd moet worden in het kader van een relatie waarin de ene partij hulp behoefde en om ondersteuning vroeg, vervolgens voor die hulp en ondersteuning bedankte, ter- | ||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||
wijl de andere partij als potentiële en daadwerkelijke weldoener te beschouwen was. Het is bekend dat de predikanten een levendige correspondentie vanaf de galeien hebben gevoerd. Voor ons onderwerp leveren de brieven die ze aan Nederlandse instellingen en personen hebben geschreven dus concrete gegevens op. In de zomer van 1675 wendden ze zich tot de Nederlandse zaakgelastigde te Basel, Abraham Malapert (1639/40-1676),Ga naar eind10 met het verzoek hen te bevrijden, waarbij ze de leidende instelling van het land, de Staten-Generaal als een instelling karakteriseerden die met innige liefde tegenover iedereen en vooral tegenover geloofsgenoten stond, terwijl ze de zaakgelastigde als lid van de genoemde instelling betitelden.Ga naar eind11 (We weten dat ze ook nog rechtstreeks een brief aan de Staten-Generaal hebben gericht,Ga naar eind12 maar de inhoud daarvan kennen we niet.) Uit de hierop volgende periode, waarin de Nederlandse vloot in de buurt van Napels verschijnt, zijn twee brieven van de predikanten bekend. De ene, gedateerd op 30 december 1675, is aan de tweede predikant van de Nederlandse vloot, Aegidius Viret, en aan de andere predikanten van de vlootGa naar eind13 gericht. In deze brief geven de predikanten uitdrukking aan hun overtuiging dat de geadresseerden voor hen dezelfde vurige liefde koesteren als voor alle overige mensen, maar bovenal voor hun in nood verkerende geloofsgenoten.Ga naar eind14 (Ook hierin maken ze melding van aan de admiraals De Ruyter en Den Haan gerichte verzoekschriften,Ga naar eind15 maar de inhoud hiervan, die voor ons onderwerp van groot belang zou zijn, kennen we helaas niet.) In de andere brief, van 19 januari 1676, waarin ze door admiraal Den Haan gestelde vragen betreffende de reden van hun gevangenschap op de galeien beantwoorden, betuigen ze hun dank aan God omdat hun lot bekend is geworden aan lieden wier ziel vervuld is van een christelijke vroomheid die zich niet alleen in woorden, maar ook in daden uit. Omdat ze over de geadresseerde hebben vernomen dat hij het christelijke geloof niet alleen belijdt, maar ook bereid is dit te beschermen, beantwoorden ze zijn vragen tamelijk uitvoerig.Ga naar eind16 In de periode na hun bevrijding zond Otrokocsi op 7 mei 1676 vanuit Venetië een brief aan zijn vroegere docent, Frans Burman (1632-1679), hoogleraar theologie te Utrecht, waarin hij de wederwaardigheden van hem en zijn lotgenoten - eveneens een bijbelse vergelijking makend - als volgt beschreef: Dat behaegt my ten minsten hier by te voegen, een wonderlijcke overeenkomst tusschen dese onse verlossinge uyt het geestelijcke, en die van | ||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||
de kinderen Israels, uyt het lichamelijke Egypten. Want hier is ons dien Excell. Heer de Ruyter, wien het Goddelijck bevel van ons te verlossen, door de Ho. Mog. Heeren Staten der Vereenigde Nederlanden aenbevolen is, gelijck als een dapperen Moises geweest; maer oock zijnder Aarons in dat geestelijck Egypten, als vreemdelingen en aenkomelingen, van dat selfde landt gevonden, namentlijck de Hollandsche Consul tot Napels residerende,Ga naar eind17 en met den selven, de Godtvruchtige en Edele Heer Georgius Welz,Ga naar eind18 die als vertaelders van het selfde bevel, en dappere aenhouders by den Onder-Koninck van NapelsGa naar eind19 geweest zijn. Maer tusschen de voorafgaende uytstellinghe, van de beloofde vrylaetingh, en de vrystellingh by Nacht, word mede een groote ghelijckheydt en overeenkomst bevonden.Ga naar eind20 Het is algemeen bekend dat de van de galeien bevrijde predikanten na een kort verblijf te Venetië een veilig onderkomen hebben gevonden in Zürich. Kort na hun aankomst, in de zomer van 1676, besloten ze twee deputaties eropuit te sturen, een naar Nederland en Engeland en een naar Duitsland, om aan de regeringen en vorsten van die landen om hulp te vragen, zodat ze naar hun vaderland terug zouden kunnen keren en aldaar hun werk zouden kunnen hervatten. Namens de in Nederland aangekomen groep schreef Balázs Köpeczi KallerGa naar eind21 een verzoekschrift waarin hij de Staten-Generaal, dus indirect Nederland, onder andere ‘de behoeders van de evangelische waarheid en van het ware geloof’ noemdeGa naar eind22 en waarin hij de Staten-Generaal verzocht niet alleen hun eerdere verzoeken te ondersteunen,Ga naar eind23 maar hun ook een aanbevelingsbrief voor de Engelse koning mee te geven, zodat ze hun situatie aan hem konden uiteenzetten en hem om hulp konden vragen. Köpeczi bracht aan zijn kennis, Louis Tronchin (1629-1705), hoogleraar te Genève, verslag uit van het verblijf van de delegatie in Den Haag, en noemde de leiders van Nederland ‘de ijverigste beschermers van het ware geloof’.Ga naar eind24 We weten ook dat de predikanten die in het voorjaar van 1677 uit Engeland naar Nederland terugkeerden een memorandum bij de leidende instelling van het land hebben ingediend waarin ze uiteenzetten welk hulp zij van Nederland verwachtten inzake hun terugkeer naar Hongarije, het verzekeren van de godsdienstvrijheid in hun land en de teruggave van de kerkelijke goederen,Ga naar eind25 maar de tekst hiervan, die een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan ons onderwerp, is niet bewaard gebleven. De in Zürich achtergebleven predikanten die van de actie van hun in Den Haag verblijvende lotgenoten op de hoogte waren, hebben bijna gelijktijdig met hen, in mei 1677, eveneens in punten samengevat om welke | ||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||
hulp zij Nederland verzochten. Ze zonden hun verzoek aan de Nederlandse gezant te Wenen, Gerard Hamel Bruyninx (1616-1691),Ga naar eind26 en karakteriseerden de leidende instelling van het land in hun verzoekschrift als volgt: Hadden we maar de kracht om u, grootmoedige voedsters van Gods kerk,Ga naar eind27 te laten ervaren hoezeer onze ziel en geest te allen tijde bereid zijn de u verschuldigde dank uit te spreken. Toch is het ons zonneklaar dat de uitmuntende en hoogmogende Heren en uwe Excellentie niet zozeer gestuurd, geleid en bewogen worden door de grote en eeuwige dank die wij u om uw verdiensten jegens ons verschuldigd zijn, maar vooral door het streven om Gods glorie te bevorderenGa naar eind28 en de gemeenten van Jezus Christus op te bouwen.Ga naar eind29 De tot dusver gepresenteerde gegevens duiden erop dat de tot de galeien veroordeelde predikanten hun situatie met die van de uit Egypte bevrijde Joden vergeleken, in hun bevrijder, admiraal De Ruyter, hun Mozes zagen, terwijl ze de leiders en de gezanten van het land als de beschermers van het ware geloof beschouwden, die met name ten aanzien van hun geloofsgenoten (de aanhangers van de hervormde belijdenis), medegevoel en solidariteit toonden en bereid waren om hen te helpen, waarbij ze hen beschreven als personen die de bouw van Gods kerk bevorderden. Hun impliciete mening over het land zelf kan niet anders geweest zijn dan wat ze over de door hen benaderde bestuurders en vertegenwoordigers dachten. Tot dusver heb ik getracht de elementen van het Nederlandbeeld der predikanten te reconstrueren door gegevens die in hun werken, brieven en geschriften te vinden zijn als een mozaïek bijeen te leggen. Voor een meer genuanceerde beschrijving van hun Nederlandbeeld zal ik van nu af aan uit twee onbekende werken van de eerder vermelde predikanten Ferenc Otrokocsi Fóris en Jakab Csúzi Cseh putten. Ferenc Otrokocsi Fóris (1648-1718)Ga naar eind30 was blijkbaar de leidende figuur van de op de galeien belande predikanten, hiervan getuigen de brieven die hij aan personen in Nederland heeft geschreven, mogelijk hiertoe geïnspireerd door de contacten die hij tijdens eerdere studies in Nederland had gelegd.Ga naar eind31 Van zijn brief uit Venetië, die hij onmiddellijk na zijn bevrijding schreef, is al sprake geweest. In een andere, te Zürich gedagtekende en mede namens de overige predikanten geschreven brief,Ga naar eind32 die hij zelf dankbetuiging (gratiarum actio) noemt, maar die in feite een verzoekschrift in de vorm van een memorandum is,Ga naar eind33 schetst hij in de zomer | ||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||
van 1677, nog voordat de predikanten naar Nederland vertrokken, een vanuit breder perspectief bezien beeld van het hulpvaardige Nederland en verzoekt hij dit land om steun teneinde de terugkeer van hemzelf en zijn lotgenoten naar Hongarije mogelijk te maken.Ga naar eind34 De auteur noemt de geadresseerden - ook hier de leden van de Staten-Generaal - weliswaar in andere bewoordingen maar toch door enkele van de eerder beschreven elementen te gebruiken, ‘de innigste ondersteuners van de glorie Gods en het welzijn van de kerk’, ook karakteriseert hij hen als ‘hun na God gezegendste bevrijders en hun met dank van de ziel voor eeuwig te eren beschermheren’.Ga naar eind35 Ten slotte brengt hij de dankbaarheid onder woorden die de predikanten voor hun bevrijding voelen. Hij begint zijn relaas met de christenvervolgingen in de oudheid, daarna noemt hij die van de Waldenzers en de Hussieten, vervolgens die van de protestanten in de eeuw van de reformatie en in zijn eigen tijd en ten slotte stelt hij vast dat God, ondanks de vele vervolgingen vroeger en in zijn eigen tijd, zijn volgelingen nooit in de steek heeft gelaten, en al leek het er soms op dat de vervolgden ten onder zouden gaan, toch zond hij steeds weer helpers om de lijdenden te redden. Zo'n helper was vroeger keizer Constantijn de Grote geweest, die aan de vervolgingen van MaxentiusGa naar eind36 in Rome, GaleriusGa naar eind37 in het Oosten en MaximinusGa naar eind38 in Afrika een einde had gemaakt, en zulke helpers waren in de eeuw van de reformatie en in zijn eigen tijd de hervormde vorsten en koningen. Otrokocsi karakteriseert de leiders van het land, dus indirect ook Nederland zelf, door hen met de eerder genoemde historische personen te vergelijken. Hij doet dit als volgt: Heden treedt gij, vurige beschermers van Gods kerk ongetwijfeld in de voetsporen van degenen die door een bijzondere beslissing van Gods wil voor deze heilige taak werden aangewezen. Zoals gij in het roemruchte Nederland de totaal zuivere, heilbrengende en totaal vrije verkondiging van het Woord onder uw vleugels bewaart en ijverig beschermt, zo tracht gij datgene wat in ons vaderland al bijna teloor is gegaan ernstig en met al uw krachten te herstellen.Ga naar eind39 Als voorbeeld noemt hij de bevrijding door de Nederlanders van de predikanten, die op de galeien in Napels en in de gevangenis te BuccariGa naar eind40 veel leed hadden ondergaan. Hij vermeldt verder dat ze tijdens hun kwellingen gepijnigd werden door beelden en geluiden die leken op de uitgelezen gruwelen die Lot had ondergaan; dat ze zich geïsoleerd hadden gevoeld van het goddelijke | ||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||
Babylon en dat ze, afgescheiden van de gemeenschap der heiligen, tot het geestelijke Sion hadden gebeden. Echter dankzij God, de admiraals De Ruyter en Den Haan en de gezant te Wenen, Hamel Bruyninx, was hun lot in een oogwenk veranderd. Door de medewerking, de welwillende en onvermoeibare zorg en de efficiënte bemiddeling van hun redders was de dag gekomen waarop ze de genade, de daadkracht, de macht en het erbarmen van God hadden kunnen ervaren. Voor dit alles zouden ze God en hun Nederlandse helpers voor eeuwig dankbaar zijn en ze zouden ervoor zorgen dat hun daden niet in vergetelheid raakten. Ten slotte verzochten ze de Staten-Generaal bij keizer Leopold I te bemiddelen opdat zijzelf en hun in het buitenland ronddolende broeders naar hun vaderland konden terugkeren en thuis vrijelijk het evangelie konden verkondigen, en opdat ze hun kerken en de in beslag genomen kerkelijke goederen terugkregen. Jakab Czúzi Cseh (1639-1695),Ga naar eind41 die in de gevangenis van Sárvár had gezeten, maakte deel uit van de tweede groep van tot de galeien veroordeelde predikanten, die eveneens naar Napels was gestuurd, maar niet verder was gekomen dan de gevangenis van Buccari.Ga naar eind42 Aldus had ook hij de beproevingen van de reis ervaren. Hij was met István Beregszászi,Ga naar eind43 voormalig predikant te HanvaGa naar eind44 vrijgelaten om in Wenen, respectievelijk Venetië het losgeld voor de vrijlating van henzelf en van de anderen bijeen te brengen. Omdat ze er niet in slaagden het gehele bedrag bijeen te brengen, werden alleen Beregszászi és Csúzi in vrijheid gesteld. Terwijl de eerstgenoemde na zijn vrijlating in Venetië onderdook, vanuit deze stad zijn lotgenoten trachtte te helpen, vervolgens wachtte op degenen die in Napels en in Buccari waren vrijgelaten en ten slotte samen met hen naar Zürich ging, keerde Csúzi na zijn vrijlating via Wenen naar Hongarije terug en was hij in augustus 1676 al thuis; in de herfst van dat jaar zond hij een werk naar Zwitserland om dank te betuigen voor de opvang van zijn van de galeien verloste lotgenoten.Ga naar eind45 Csúzi had ettelijke jaren eerder dan Otrokocsi in Nederland gestudeerd en nadat hij in 1665 naar Hongarije was teruggekeerd, was hij eerst predikant in Komárom en daarna in LosoncGa naar eind46 geworden. Had Otrokocsi zijn predikantsambt in RimaszécsGa naar eind47 nog maar net had aanvaard toen hij voor het gerechtshof te Pressburg werd gedaagd, Csúzi was al zeven jaar in dienst geweest toen hem dit overkwam. | ||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||
Afbeelding 3: De vesting Sárvár, waar Jakab Csúzi Cseh gevangen zat, tweede helft van de 17e eeuw (dubbele ets van Matthias Greischer, waarop afgebeeld de oostelijke en de westelijke zijde van de burcht, Historische Beeldgalerij, Hongaars Nationaal Museum, 55.1276)
| ||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||
Afbeelding 4: Titelblad van het dankbetuigende werk Labarum religiosi foederis van Jakab Csúzi Cseh (1677) Onderaan de ‘Zuil der godvruchtigheid’ (status pietatis), op de top waarvan het uit het stof geheven Hongaarse dubbelkruis en de Nederlandse leeuw die dit beschermt (Nationaal Archief, Den Haag, ASG, inv. nr. 6142)
| ||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||
In de herfst van 1677, ruim een half jaar na zijn terugkeer in Hongarije, wendde Csúzi zich in een tot nu toe onbekend werk van hem tot Nederland om dank te betuigen voor de redding van zijn lotgenoten en om verdere ondersteuning te vragen. Hij zond dit werk, dat Labarum religiosi foederis (Vlag van het geloofsverbond) was getiteld,Ga naar eind48 in 1677 aan de Staten-Generaal en kenmerkte het genre ervan eveneens als dankzegging (gratiarum actio). Uit de bijgesloten briefGa naar eind49 blijkt dat hij eerst van plan was geweest om het erin vermelde persoonlijk uiteen te zetten, maar dat hij daar eindelijk vanaf had gezien. Hij deelde ook mee dat hij niet alleen namens zichzelf schreef, maar ook namens de predikanten van de provincies Moson, Pozsony, Komárom, Győr, Nyitra, Bars, Hont en Nógrád,Ga naar eind50 van wie enkele uit hun kerken verdreven waren. Behalve om hun dank te betuigen wendden ze zich ook tot de geadresseerden omdat ze tijdens de smartelijke gebeurtenissen die hen overkwamen op hulp van de geadresseerden hoopten. Hij schreef ook dat hij zich enerzijds gemachtigd voelde zijn relaas te doen omdat hij na zijn studie in Nederland in Leeuwarden met een Nederlands meisje was getrouwd,Ga naar eind51 waardoor hij zich gedeeltelijk als Nederlander beschouwde, anderzijds omdat hij de Nederlandse gezant te Wenen, Hamel Bruyninx, zijn dierbaarste beschermheer mocht noemen.Ga naar eind52 Hij droeg het werk op aan ‘de eerbiedwaardigste vaders van het vaderland, de voedsters van de kerk en de krachtigste beschermers van de evangelische waarheid’,Ga naar eind53 vervolgens constateerde hij in het inleidende deel dat Nederland een der bloeiendste staten van zijn tijd was en met name de aantrekkelijke eigenschap had dat het fundament van's lands welvaart in de religie en in de eerbied daarvoor bestond; dit verhinderde namelijk dat de mensen tot stompzinnigheid, zonde en teugelloosheid vervielen.Ga naar eind54 Van de religies was de christelijke de beste omdat men God daardoor op de juiste wijze kon leren kennen en zuiver liefhebben, zodat de geboden van het geloof en de voorschriften van de moraal in acht genomen konden worden. De thesaurus van de desbetreffende regels had God goedgunstig in handen van de Nederlandse staat geplaatst en deze was het fundament van's lands geluk omdat hij een leidraad vormde voor een leven waarin het de moeite waard was voor God te leven en te sterven. | ||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||
Afbeelding 5: Opdracht van Jakab Csúzi Cseh aan zijn meest geliefde beschermheer, Gerard Hamel Bruyninx, met zijn monogram J. Cs. (= Jacobus Csuzius) en zijn motto: Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? (Rom. 8:31) op het afschrift van zijn dankbetuigende werk dat aan de Weense gezant werd gezonden (Nationaal Arhief, Den Haag, AGHB, inv. nr. 9.)
Van het landsbestuur vond de auteur het meest karakteristieke dat men in het land het ware geloof (fides orthodoxa) beleed en beoefende, maar terwijl voor anderen religie slechts een voorwendsel was, was deze voor de Nederlanders het belangrijkste in het leven omdat ze van mening waren dat de veiligheid en de integriteit van een land door het bestaan van de religie en de mogelijkheid om die te beoefenen gewaarborgd werden. Door de verwerving van dit inzicht ‘hebt gij niet alleen in eigen land zaken verricht die gij nodig acht om het ware geloof te beschermen, te | ||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||
behouden en te verspreiden, maar hebben ook de oosterse kerken in Griekenland en Azië uw vrome en heilige ijver ten aanzien van de kerk ervaren, hetgeen zowel in het oosten als in het westen tot nut van henzelf en tot vreugde van de vrome zielen heeft gestrekt.’Ga naar eind55 De heldhaftigheid, zachtmoedigheid, vroomheid en liefdadigheid van Nederland bleken uit de wijze waarop het land met Hongarije omging: Immers Uw geweten, grootmoedige en hoogmogende Heren, liet niet toe dat u de slagen die de Hongaarse kerken van het ware geloof zijn toegebracht door de vingers zag, en toen u met de grootste bezorgdheid van uw ziel en met christelijk medegevoel vernam dat de kerken bij ons aan het verzwakken waren, bedehuizen en scholen verraderlijkerwijs werden bezet, rechtmatig verkregen goederen ten onrechte werden afgenomen en predikanten werden verdreven - ja men heeft hen zelfs onder het valse voorwendsel van rechtvaardigheid bijeengedreven, vastgebonden en in allersmerigste gevangenissen opgesloten en door uitgekiende, arglistige straffen uit hun vaderland verdreven en naar de galeien gesleept -, was voor u het allerbelangrijkst de gebrokenen te verzorgen en Jozefs erbarmelijke nood langs vreedzame weg te lenigen.Ga naar eind56 Omdat de leiders het land bij het bestuur van het land het recht en de waarheid voor ogen houden en het geloof, de grootste gave van de mensheid, standvastig bewaren, begrepen ze dat de vijanden van de predikanten onrechtmatig handelden en al eerden ze keizer Leopold I als hun vriend, toch besloten ze de predikanten te steunen: Oh, welk een gelukkig moment was het toen de krachtigste Nederlandse leeuw zich voornam het op de grond geworpen dubbelkruis van het Hongaarse volk weer op te richten! Oh, welk een allergelukkigst uur was het toen gij, grootmoedige en hoogmogende Heren, oordeeldet dat het úw taak was - niet die van anderen - de kwijnende protestantse religie in Hongarije te hulp te snellen! Gij oordeeldet in uw grote wijsheid dat er voor de Nederlandse naam niets roemrijkers kan zijn en voor uw verenigde provinciën niets schitterenders kan plaatsvinden dan de glorie van de goddelijke hoogheid te beschermen en te ondersteunen, dan voor het welzijn van de verzwakte kerken te zorgen, dan de touwen en boeien van de dienaren des Woords en allerstandvastigste predikers van de evangelische waarheid te slaken en aldus de eenheid van een rotsvast geloof en een rotsvaste liefde onder het bestuur van Jezus Christus als enig hoofd op duidelijk zichtbare en krachtige wijze te tonen.Ga naar eind57 | ||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||
Op grond van deze overwegingen hebben de Nederlanders met medewerking van de Nederlandse gezant te Wenen en admiraal Michiel de Ruyter bij de Habsburgse keizer en de onderkoning van Napels ten gunste van de predikanten bemiddeld, met als gevolg dat laatstgenoemden van de galeien van Napels en uit de gevangenis van Buccari verlost werden, aldus komt alleen Nederland de eer toe dat het niet geaarzeld heeft de boeien van de gevangenen te slaken en deel te nemen aan het lijden van de dienaren van Jezus Christus door hen te bevrijden en aan boord van de Nederlandse schepen te nemen. Wie is niet in staat te zien, aldus Csúzi, dat Gods hand ertoe leidt dat de situatie van de protestantse kerken in Hongarije dankzij de bemiddeling van Nederland begint te verbeteren? Daarom handelen de Hongaarse protestanten juist als ze op een geloofsverbond steunen dat niet zijn kracht ontleent aan het behoren tot dezelfde natie of politieke gemeenschap of aan de mogelijkheid elkaar te ondersteunen, maar aan het geloof van alle heiligen in het kruis van Jezus Christus - een geloof dat door de daaruit stralende liefde is gehard; daarom, dankzij dit geestelijk verbond, kunnen de Hongaarse protestanten zich veilig voelen. Zij danken Nederland dus voor alle verleende hulp, waardoor dit land in de gehele wereld beroemd is geworden, en verzoeken de Nederlanders om ook te helpen bereiken dat hun broeders die nog in het buitenland zijn naar Hongarije terug kunnen keren, voorts verzoeken zij de Nederlanders om ook in de toekomst Hongarije en de kerken en scholen aldaar te ondersteunen, wat tot gevolg zal hebben dat de gehele christelijke wereld hun vroomheid, scherpzinnigheid en grootmoedigheid zal bewonderen en ook dat het hervormde Hongarije hen zal vereren en dat het nageslacht hun daden zal herdenken.Ga naar eind58 Het kan geen toeval zijn dat wij het omvangrijkste dankbetuigende werk (met het daarin geschetste Nederlandbeeld) dat naar aanleiding van de verlossing van de galeislaaf-predikanten tot stand is gekomen, aan Csúzi te danken hebben, ook al heeft hij zelf niet op de galeien gevangen gezeten. Terwijl Otrokocsi's literaire werkzaamheden - afgezien van zijn relatief kort werk Furor bestiae (Het woeden van het beest), dat het lijden van de galeislaaf-predikanten vereeuwigt - pas na zijn gevangenschap en omzwervingen in het buitenland tot ontplooiing komen, verschijnt er al twee jaar na Csúzi's beëindiging van zijn peregrinatie en zijn terugkeer in Hongarije een serieus werk van hem in Franeker,Ga naar eind59 en een jaar later ziet zijn eerste Hongaarstalige werk in Sárospatak het licht.Ga naar eind60 | ||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||
Afbeelding 6: De laatste bladzijde van het dankbetuigende werk van Jakab Csúzi Cseh met zijn handtekening waarmee hij het werk autoriseert (Jakab Csúzi Cseh, doktor der heilige theologie, bescheidenste dienaar onder Jezus Christus' geloofsgetuigen (Nationaal Archief, Den Haag, ASG, inv. nr. 6142)
| ||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||
Toen Csúzi naar Hongarije terugkeerde was hij al doktor in de theologieGa naar eind61 en de literaire creativiteit die voor het schrijven van zo'n werk onmisbaar is, blijkt al uit zijn twee eerdere werken. Het werk waarmee hij dank betuigde aan Zwitserland was slechts een vooroefening, waarin nog geen spoor te vinden is van de theologische uiteenzettingen en de talrijke Griekse en Latijnse citaten die in het op Nederland betrekking hebbende werk voorkomen. Mogelijk is hij tot het schrijven van de twee werken geïnspireerd omdat hij dacht dat als hij de enige was die naar Hongarije was teruggekeerd na zich vrijgekocht te hebben, hij ook de enige was die dit kon doen, ja dat het zelfs zijn plicht was om door de beide landen dank te zeggen en om hulp te vragen te bevorderen dat zijn op de galeien belande en vervolgens daarvan verloste lotgenoten naar Hongarije konden terugkeren, waardoor hij bovendien de protestantse kerken in zijn land kon steunen, hij had immers voordat hij naar Pressburg was ontboden en daar veroordeeld de vervolging van zijn geloofsgenoten aan den lijve ondervonden.Ga naar eind62 Over zijn innerlijke drijfveren zet hij in zijn aan Nederland gewijde werk - als het ware op zijn eigen lot doelend - het volgende uiteen: omdat hij en zijn lotgenoten in Hongarije de apostolische vermaning in acht hadden genomen en elkaars leed geestelijk ook hadden gedeeld toen zij lichamelijk niet verenigd waren, meende hij dat ze ook de vreugde over hun vrijlating moesten delen, welk besluit zich in het door hem geschreven werk openbaarde.Ga naar eind63 Nu we aan het einde zijn gekomen van de beschrijving van de voor ons onderwerp relevante, op dit moment beschikbare gegevens, kunnen we vaststellen dat in de besproken werken van Otrokocsi en Csúzi dezelfde elementen voorkomen als in de geschriften van de predikanten die als galeislaven hebben geleden, namelijk: Nederland is de beschermer van de christelijke religie en met name van het hervormde geloof. Het is een mogendheid die ten opzichte van hen die wegens hun geloof vervolgd worden, christelijk medegevoel en solidariteit toont, voor hen opkomt en, als het nodig is, voor hen intervenieert;Ga naar eind64 bovendien ijvert het voor godsdienstvrijheid, alsmede voor de verspreiding van het christelijke en met name het hervormde geloof. Met recht kan de vraag rijzen in hoeverre het Nederlandbeeld van de tot de galeien veroordeelde predikanten specifiek is, of dit uitsluitend kenmerkend is voor hen of dat het overeenkomsten en/of verschillen vertoont met het Nederlandbeeld van andere personen die tijdens het zgn. rampdecenniumGa naar eind65 werden verdrukt. Dezelfde vraag kan gesteld worden met betrekking tot het Nederlandbeeld van de niet-Hongaren die hulp verleend | ||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||
hebben aan de predikanten, en met betrekking tot het beeld dat de predikanten zich gevormd hebben van het andere land dat hen geholpen heeft: Zwitserland. Het is bekend dat zich onder de uit Hongarije verdreven en/of geëmigreerde predikanten vele lutherse dominees bevonden. Drie van hen, András Zaskaliczky, Jónás Coledanus en János Lányi hebben in de zomer van 1676 ook Nederland bezocht en ook zij hebben zich tot de Staten-Generaal gewend om om hulp te vragen.Ga naar eind66 In hun verzoekschrift, waarin ze op de bevrijding van de galeislaaf-predikanten wijzen, vergelijken ze de rol die Nederland met Gods hulp bij de gebeurtenissen heeft vervuld met die van Mozes die de Joden uit Egypte heeft geleid en ze noemen de leidende instelling van het land en het land zelf ‘vrienden van de evangelische waarheid’.Ga naar eind67 Een weldoener van Zwitserse afkomst van de galeislaaf-predikanten, de in Venetië wonende predikant-arts Nicolaus Zaff (Zaffius),Ga naar eind68 die zich in september 1675 tot de hervormde kerken en de universiteiten van Nederland en de predikanten en hoogleraren van deze instellingen had gewend met het verzoek de zaak van de Hongaarse predikanten te ondersteunen,Ga naar eind69 schreef kort na hun vrijlating een brief aan de leiders van NederlandGa naar eind70 waarin hij namens de predikanten zijn dank betuigde voor de hen verleende hulp.Ga naar eind71 In zijn eerste brief schrijft Zaff het volgende: Het is ook niet nodig om u met argumenten te bewerken, gij zijt immers mannen die al vanzelf van liefde vlammen en niet alleen gaan maar zelfs rennen om goede daden te verrichten, mannen die zich in kerken, universiteiten en scholen volledig wijden aan de liefde voor God en de getuigenis omtrent onze dierbaarste Zaligmaker, en deze overal ter wereld verspreiden, te land en ter zee. Gij zult bij uitstek degenen zijn die op de beslissende dag door de dierbare Jezus, die voor ons zijn leven heeft gegeven en zijn kostbare bloed vergoten, zullen omarmd worden als zijn leerlingen, als degenen ‘die Jezus gekleed en gevoed hebben’.Ga naar eind72 In de tweede brief constateert hij - na naar de gewoonte in de oudheid te hebben verwezen dat bij iedere wedstrijd een bepaalde godheid te hulp mocht worden geroepen om de overwinning te behalen - dat voor de Hongaarse protestanten na God, die alle dingen bestuurt, slechts het vermaarde en roemruchte Nederland in aanmerking kon komen toen de vraag rees wie ze om hulp moesten vragen. Er kon alleen voor Nederland gekozen worden, omdat het een toevlucht is waartoe men zich in huma- | ||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||
nitaire zaken gerust kan wenden, want het heeft op dit gebied talrijke zaken met opvallend succes afgehandeld. Als beschermer van de enige waarheid, dankzij zijn aanzien in de gehele wereld en hiertoe gemachtigd door andere naties, nam Nederland de taak op zich om de zaak van de Hongaarse protestanten te onderzoeken. Aan dit proces hebben de volgende personen deelgenomen: Hamel Bruyninx, gezant te Wenen, die bewees dat de predikanten onschuldig zijn,Ga naar eind73 Malapert, zaakgelastigde te Basel, die Nederland van het lijden der predikanten op de hoogte stelde, door hen daaromtrent geïnformeerd in hun brieven,Ga naar eind74 en admiraal de Ruyter die het proces bekroonde door de onderkoning van Napels ervan te overtuigen dat hij de predikanten vrij moest laten. Uit de drie eerder gepresenteerde voorbeelden blijkt dat de lutherse predikanten en de Venetiaanse predikant-arts - evenals de galeislaaf-predikanten - Nederland enerzijds als een land beschouwden dat het christelijke geloof beschermde en verspreidde, zodat degenen die wegens hun geloof vervolgd werden zich onbeschroomd tot dit land konden wenden om bescherming te krijgen, anderzijds als een land dat door zijn internationaal aanzien voorbestemd was om zich bezig te houden met degenen die wegens hun geloof vervolgd werden en in hun zaak actief te bemiddelen, met andere woorden hun Nederlandbeeld kwam met dat van de galeislaaf-predikanten overeen.Ga naar eind75 Wat het over Zwitserland gevormde beeld betreft, er is al sprake van geweest dat Csúzi kort na zijn terugkeer naar Hongarije ook tot Zwitserland een dankbetuigend werk richtte.Ga naar eind76 De aanspreekwijze van de Zwitserse geadresseerden komt overeen met de manier waarop hij de Nederlanders aansprak, ook zij worden door hem ‘de eerbiedwaardigste vaders van het vaderland, de voedsters van de kerk en de krachtigste beschermers van de evangelische waarheid’Ga naar eind77 genoemd, hij zet echter, anders dan in het werk dat tot de Nederlanders is gericht, niet uiteen wat hij bedoelt met deze epitheta ornantia. Hij beschrijft zelfs uitvoerig de rol die Nederland bij de vrijlating van de galeislaaf-predikanten heeft gespeeld, hoewel de geadresseerden van het desbetreffende werk Zürich en andere Zwitserse steden zijn. Hij dankt Zwitserland en in het bijzonder Zürich, dat hij ‘de woonstee van al het goede en van de christelijke religie’Ga naar eind78 noemt, voor de opvang van de vrijgelaten predikanten en voor hun verzorging en hij vraagt voor de geadresseerden, die hij ‘de vaders des vaderlands en de beschermers der vernederden’Ga naar eind79 noemt, Gods zegen met de opmerking dat de Hongaarse natie aan hen de Helvetische Confessie te danken heeft. | ||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||
Behalve het werk van Csúzi is er nog een werk waarvan het Zwitserlandbeeld vergeleken kan worden met het Nederlandbeeld van de galeislaaf-predikanten. István Séllyei (1627-1692), voormalig predikant te Pápa en bisschop van Transdanubië,Ga naar eind80 die een aanzienlijk lid van de groep in Zürich was, dankte in oktober 1677, voordat de predikanten naar Hongarije terugkeerden, namens hen allen in een uitgebreide Latijnse oratie voor alle hulp die ze van Zürich hadden gekregen.Ga naar eind81 In de rede die door de persoon die er later een afschrift van maakte eveneens als een dankbetuiging, en wel als een dankbetuigende afscheidsoratie (oratio gratiarum-actorio-valedictoria) werd gekwalificeerd, geeft Séllyei - in tegenstelling tot het op Nederland betrekking hebbende werk van Csúzi - geen overzicht van de (kerk)geschiedenis van de stad, hij somt liever de door hen genoten weldaden zeer gedetailleerd op. Hij karakteriseert Zürich als volgt: ‘Moge Jehova u zegenen Zürich, dat voor ons in onze grote benardheid de geschikste en veiligste schuilplaats was!’Ga naar eind82 Op een andere plaats herinnert hij er evenals Csúzi aan dat de Hongaren aan Zwitserland de Helvetische Confessie te danken hebben: ‘Zo is Zürich voor ons een veilige schuilplaats (tugurium)Ga naar eind83 geworden. En omdat u de hoofdstad van het edele Helvetia bent, kunnen we u eigenlijk ook “de moeder van de protestantse kerken in Hongarije” noemen.’Ga naar eind84 Bijna aan einde van zijn rede zegt hij het volgende: ‘Wie weet of God niet daarom de Republiek op zo'n hoge plaats en zo'n hoog niveau van eeuwige vrede heeft geplaatst - wat velen zeer benijden en waarover ze dom hun afkeuring uitspreken - opdat zij de vrome voedster en beschermer der onderdrukten zou worden, ook al is heel Europa in grote verwarring.’Ga naar eind85 Op grond van het in Csúzi's en Séllyei's werken tot uitdrukking komende Zwitserlandbeeld kunnen we stellen dat de galeislaaf-predikanten in Nederland vooral een dynamisch land zagen dat het christelijk geloof beschermde en in het belang daarvan actief bemiddelde, terwijl hun van Zwitserland gevormd beeld eerder statisch was; in het laatstgenoemde zagen ze vooral een land dat de vervolgden opnam en voor hen zorgde, en ook het land dat Hongarije de Helvetische Confessie had geschonken.Ga naar eind86 We kunnen onze overzicht besluiten met de constatering dat het Nederlandbeeld van de Hongaarse galeislaaf-predikanten inderdaad kenmerkend is voor henzelf en het land; dit beeld is bij de Hongaarse protestanten traditioneel geworden, waarbij er bijzondere nadruk ligt op de vraag op welk land zij bij inbreuk op hun rechten of bij klachten kunnen rekenen als een actieve interventie noodzakelijk is. | ||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||
Het lijkt erop dat het Nederlandbeeld dat naar aanleiding van het lot van de tot de galeien veroordeelde predikanten is uitgekristalliseerd, namelijk dat van een land dat verdrukte geloofsgenoten behoedt en beschermt en dat bereid is om op actieve wijze voor hen op te komen, in de Hongaarse publieke opinie en het Hongaarse collectieve geheugen diepe sporen heeft nagelaten, trouwens niet alleen in Hongarije. We weten nog maar weinig over de vraag hoe en wanneer het in het voorgaande geschetste Nederlandbeeld Zevenburgen is binnengesijpeld. Behalve andere bronnen zijn er potentiële berichtgevers over de geloofsvervolgingen, het bloedgericht van Pressburg en het verhaal van de galeislaaf-predikanten aan te wijzen, namelijk de predikanten die uit Hongarije naar Zevenburgen zijn gevlucht.Ga naar eind87 Het is in ieder geval meer dan opmerkelijk dat toen zich na de herovering van Boeda in 1686 onheilspellende wolken boven Zevenburgen begonnen samen te ballen,Ga naar eind88 en de Zevenburgse vorst Mihály Apafi in 1687 Nederland om hulp vroeg teneinde de soevereiniteit van zijn land te bewaren, het protestantse geloof en de protestantse kerken te behouden en de godsdienstvrijheid te beschermen, hij in zijn brieven juist aan de begrippen (medelijden en solidariteit met christelijke geloofsgenoten, vooral met de leden van hetzelfde kerkgenootschap, ondersteuning van de godsdienstvrijheid en bevordering van de verkondiging en verspreiding van het evangelie) refereerdeGa naar eind89 die de hoofdelementen vormen van het hier gepresenteerde Nederlandbeeld. Ook is het opmerkelijk dat het epitheton ornans ‘de voornaamste beschermheren van het christelijke geloof’, refererend op de Staten-Generaal en op stadhouder Willem III (1650-1702), ook voorkomt in documenten die verband houden met de Zevenburgse kwestie.Ga naar eind90 Het is zelfs zeer waarschijnlijk dat het beroemde gezegde van de Zevenburgse kanselier Miklós Bethlen (1642-1716) ‘Engeland en Nederland, waar ook ik meer dan twee jaar heb gestudeerd, zijn voor ons, Zevenburgse hervormden, een tweede moeder en een tweede vaderland’Ga naar eind91 pas echt begrijpelijk is vanuit het perspectief van het traditioneel geworden Nederlandbeeld, ontstaan en overgeleverd dankzij de rol die Nederland heeft gespeeld bij de geloofsvervolgingen in Hongarije en de bevrijding van de galeislaaf-predikanten, alsmede vanuit het perspectief van de hulpkreten die vanuit Zevenburgen tot Nederland werden gericht. | ||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||
| ||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||
| ||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||
| ||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||
| ||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||
|
|