Acta Neerlandica 13
(2016)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||
Gábor Pusztai
| ||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||
aan een feitelijke gebeurtenis wordt gerefereerd, vervangt de werkelijkheidsvoorstelling van Borneo in het artikel de eigenlijke realiteit.Ga naar eind2 Witti was als ontdekkingsreiziger - zo wordt ons lezers gepresenteerd - de dupe geworden van deze ‘bloeddorstige stammen’, die het grensgebied van de blanke radjaGa naar eind3 en Nederlands-Borneo onveilig maakten. De representatie van de inheemsen in dit korte krantenberichtje is dus zeer negatief. Maar waren de berichten over de inheemse bevolking van Borneo uit die tijd allemaal zo? Was de representatie van de inheemsen in de teksten van reizigers ook zo stereotiep? Hieronder zal ik enkele teksten uit de 19de eeuw onder de loep nemen, en nagaan, op welke manier de inheemsen hierin worden gerepresenteerd.
Xavér Ferenc Witti (1850-1882) afgebeeld in zijn marine-uniform, gedecoreerd met onderscheidingen. Deze plaat is in Vasárnapi Újság verschenen als illustratie bij zijn doodsbericht in 1882.
| ||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||
Representatie van de inheemsenBorneo was in de koloniale tijd een zogenaamd buitengewest, ver weg van het centraal gelegen Java. Een gebied binnen de archipel, dat aan de periferie lag, zeer moeilijk toegankelijk was en lange tijd slechts door enkele Europeanen bezocht werd. De Noorse wetenschapper Carl Alfred Bock (1849-1932) heeft in 1878-79 een expeditie op Borneo geleid, die van de rivier Mahakam in het Oosten van het eiland naar Bandjirmasin in het Zuiden leidde. Vijf maanden lang reisde hij door het onbekende gebied en schreef over zijn bevindingen in zijn boek met de opvallende titel Unter den Kannibalen auf Borneo dat in 1882 verscheen. Hij meende dat Borneo zo dicht begroeid was met oerwoud dat een aap zich zonder moeite van het ene einde van het eiland naar het andere van boomtak naar boomtak kon slingeren zonder ook maar één keer de grond te raken.Ga naar eind4 Deze opmerking geeft aan waarom de ontsluiting van het eiland lang op zich liet wachten. Ook in de 21ste eeuw zijn de belangrijkste wegen op Borneo (Kalimantan) de rivieren. De drie grote bevolkingsgroepen op het eiland waren de Maleiers, de Dajaks en de Chinezen. Voor de Europeanen waren vooral de Dajaks een exotisch en onbekend volk, omdat ze in de binnenlanden woonden en slechts zelden met Europeanen in contact kwamen. Dajak was eigenlijk een verzamelnaam voor verschillende stammen, die met elkaar slechts gemeen hadden dat ze in de binnenlanden van Borneo leefden, aan de rivieren woonden en rijst verbouwden. De verschillende stammen spraken echter verschillende talen, hadden verschillende gewoontes en culturen en droegen ook verschillende kleding.Ga naar eind5 Van de bovengenoemde bevolkingsgroepen krijgen in de teksten de Dajaks de meeste aandacht. Hun gewoontes en zeden wijken zo zeer af van die van de Europeanen dat de verteller vanzelfsprekend op de Dajaks focust. B. von Saksen-Weimar-Eisenach schreef in 1835 het boek Beknopte beschrijving van den veldtogt op Java in 1811. Von Saksen, destijds officier van het Nederlandsch-Indisch leger, beschrijft in zijn boek de verschillende inheemse soldaten die toen in het koloniale leger dienden. Hij is niet bijzonder tevreden over de kwaliteit der militairen. Volgens hem bezitten de Javanen weinig moed, de Balinezen hebben een overwegend vredelievend karakter, de Boeginezen zijn dapperder dan de rest, maar kunnen niet aan de krijgstucht wennen, maar de Ambonezen zijn trouwe bondgenoten.Ga naar eind6 Voor de Dajaks uit Borneo heeft hij geen goed woord over: | ||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||
Ten aanzien van de Dajakkers die van het eiland Borneo afkomstig zijn, is genoeg bekend dat hunnen heldendaden zich bepalen tot het afzakken in kleine kano's van de rivieren, welke haren oorsprong in het binnenste gedeelte van het eiland hebben, en zich in het riet verbergen, van dáár de arme visschers of reizigers met hunnen vergiftigde pijlen te treffen, en alsdan te vermoorden, om van de hoofden dier ongelukkigen, welke zij op zulk eene lafhartige wijze om het leven hebben gebracht, zegeteekenen op te rigten. Met welke moed kunnen deze moordenaars goede troepen bevechten? Von Saksen heeft de Dajaks vooral uit het oogpunt van een militaire leider bekeken en zijn oordeel is duidelijk, de Dajaks deugen niet als soldaten. Hij geeft hier een representatie van de Dajaks als moordlustige kannibalen, die op ‘lafhartige wijze’ onschuldige mensen vermoorden alleen om met de afgehakte hoofden thuis bij hun stam te kunnen pronken. Uit de tekst blijkt dat volgens Von Saksen de Dajaks als soldaat volstrekt onbruikbaar zijn. Niet omdat ze koppensnellers zijn, maar omdat ze geen enkel gezag erkennen en tegen hun bevelhebbers in opstand komen. De jezuïetenpater J.B. Palinckx (1824-1900) is ook niet veel positiever over de inheemse bewoners van Borneo. In 1861 maakte hij een reis over het eiland in dienst van het Nederlandsch-Indisch leger. De militairen moesten een opstand in Matrapura neerslaan. Palinckx vertrekt uit Soerabaja naar Borneo. Op het eiland maakt hij een tocht van Bandjermasin via Negara, Amoentai en Barabai, terug naar Bandjermasin. Korte tijd later volgt de tweede tocht vanuit Bandjermasin naar Martapura, Pengaron en Mengapon vervolgens weer terug naar Martapura. De laatste tocht van de pater is van Martapura via Bati-Bati, Pleihari en Tabanio naar Bandjermasin. Op 26 september 1861 neemt hij in Soerabaja afscheid van vrienden en kennissen. Hij laat in zijn verslag blijken dat de achtergelaten vrienden er zeker van zijn hem nooit meer levend terug te zien. ‘Afscheid van vrienden en kennissen, die allen meenden dat Pater | ||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||
een zekeren dood tegemoet ging en hem ten sterkste aanraadden een revolver met dolk mede te nemen.’Ga naar eind8 De reactie van zijn omgeving op zijn vertrek is tekenend. Borneo gold als een plek vol gevaren, als thuisland der koppensnellers, als hart van de duisternis. Het verblijf van Palinckx was inderdaad niet zonder gevaren. Hij was immers onderweg met een militaire eenheid in een oorlogssituatie, op vijandig gebied. De schijnbaar vriendelijke inheemsen konden wellicht een doodsbedreiging zijn. De pater beschreef op 7 oktober een vermoeiende reis in een prauw met een aantal militairen. Aan het einde van de reis komt Palickx als eerste aan wal en loopt naar een dorp, waar hij door de inlanders vriendelijk wordt ontvangen. Ik was de anderen vooruitgevaren en had plaatsgenomen op een baleébale (zitplaats van bamboes die tevens voor tafel en slaapplaats dient). Een 60-tal inlanders had mij omgeven, zij boden mij kokosnoten en rijst aan, met genoegen was dit aangenomen, en daar ik sedert 8 ure niets meer had gebruikt vermeende ik den inwendigen mensch eens goed te versterken, toen onverwacht één der luitenants met revolver en degen in de hand naar mij toevloog, riep van niet te eten, den inlanders terugdreef, een militair cordon rondom mij trok, en de soldaten gebood te vuren op elke inlander die zich binnen de lijn zou begeven. Onmiddellijk werd uitleg van de wreede behandeling gevraagd, hoe menschen die mij vriendschappelijk bejegenden, te eten gaven, zoo werden behandeld, hij zeide dat de vriendschap slechts een voorwendsel was om mij te vermoorden of te vergeven, dat weinige dagen te voren een korporaal met 4 man die ook op hunnen vriendschap betrouwden, overvallen en vermoord waren; daarbij voegende dat hij mij de voorzichtigheid aanraadde bij het gebruik van vruchten, die aan de boomen vergiftigd werden. De wijze waarop zij dat doen, zeide hij is als volgt; zoodra zij hebben vernomen dat er eene patrouille op marsch is, dan brengen zij door middel van een haarfijn bamboesje een sterk vergif in de vruchten die langs den weg staan; komen de soldaten binnen 24 uren daar voorbij en eten zij van die vruchten dan zijn zij het slagtoffer van een verschrikkelijke dood, na 24 uren is het gevaar voorbij omdat dan de vrucht verrot is en zwart van de boom valt, op dezelfde wijze vergiftigen zij eieren en groenten.Ga naar eind9 | ||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||
Studio-opname van een Dajak-strijder.
| ||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||
De reeds geciteerde Carl Bock geeft in zijn boek aan, dat het grootste probleem was nog op Java personeel of bediendes te krijgen voor een reis naar Borneo. De meeste kandidaten zonk de moed in de schoenen wanneer zij hoorden wat het doel van de reis was. Iedereen wist van de koppensnellers en was erg bang voor de Dajaks. Zelfs de bekende geluksjagers en avonturiers in de stad waren niet over te halen met Bock naar Borneo te varen. Die grösste Schwierigkeit bestond darin Diener zu bekommen. Schon der Gedanke, sich auf das Landgebiet der Schädeljäger von Borneo zu begeben, war hinreichend, den Eifer derjenigen abzukühlen, die mich sonst gern begleitet haben würden. Das Anerbieten eines Lohnes, welcher fast die Höhe einer Bestechung erreichte, erwies sich als vergeblich; Malayer, Holländer, Halbblütige, Chinesen, alle schätzten ihre Häupter zu hoch, um sie unter den Dayaks von Borneo auf das Spiel zu setzen. Selbst dem Ober-Polizeimeister, bei dem man eine Bekanntschaft mit allen Desperados des Ortes voraussetzen konnte, und der mir bei meinen Bemühungen freundlich behülflich war, gelang es nicht, jemand zu finden, der unternehmend genug und anderweitig tauglich zu meiner Begleitung gewesen wäre.Ga naar eind10 Uit het bovenstaande mag dus duidelijk zijn dat de representatie van de inheemse bevolking van Borneo bij Von Saksen, Palinckx en Bock het eiland een plek van gruwel maken. Als je als Europeaan naar Borneo gaat, moet je met het ergste rekening houden. Ida Pfeiffer was een Oostenrijkse vrouw die sinds 1842 verschillende reizen maakte naar Scandinavië, Zuid-Amerika, China, India, het Midden-Oosten en Singapore. In 1852 reisde ze naar Borneo. In Serawak werd ze door Charles Brooke ontvangen. Onder begeleiding van Brooke bezoekt Ida Pfeiffer een Dajakdorp in de Serambo bergen. De Oostenrijkse vrouw beschrijft een vredige gemeenschap van grote gezinnen van verschillende generaties. Maar als zij een aantal afgehakte hoofden boven een vuurtje ontdekt, schrijft zij met ontzetting over de aanblik van de gedroogde, verschrompelde zwarte hoofden: ‘Mit wahrem Grauen sah ich hier 36 Schädel aneinander gereiht und gleich einer Guirlande aufgehangen. Die Augenhöhlen waren mit weißen, länglichen Muscheln ausgefüllt.’Ga naar eind11 Over het uiterlijk van de Dajaks is zij ook niet te spreken: ‘Die Dayaker sind eben so wenig mit Schönheit begabt wie die Malaien.’Ga naar eind12 Maar zij is niet alleen negatief over de Dajaks. Pfeiffer ziet een dansvoorstelling van jonge Dajaks die ze zeker de moeite waard vindt: ‘Unstreitig war dies der schönste Tanz, den ich bisher von Wilden hatte aufführen gesehen.’Ga naar eind13 | ||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||
Foto van een Dajak-strijder.
| ||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||
In een dorp ontdekt ze twee onlangs afgehakte hoofden, die boven een vuur worden gerookt. Hoewel zij vroeger in haar boek vermeldde dat het koppensnellen, dankzij het ingrijpen van Brooke tot het verleden behoorde, constateert ze dat de Dajaks ondanks het verbod op jacht gaan naar hoofden. Ze beschrijft met ontzetting de halfgedroogde lippen en oren, de van de rook zwarte huid, de ontblote tanden en de halfopen ogen. Toen de Dajaks haar belangstelling voor hun trofeeën merkten, namen ze de hoofden van het vuur om ze de Oostenrijkse beter te kunnen tonen. Het pleit voor Pfeiffer dat ze in staat is haar eigen walging te overwinnen, even afstand te doen van de situatie en de gewoontes van de Dajaks niet meteen in het verdomhoekje te zetten. Ze probeert de situatie objectief te bekijken en vergelijkt de gewoonte van de Dajaks met de gruweldaden van de zogenaamd beschaafde Europeanen: ‘Ich schauderte, - konnte aber nicht umhin zu bedenken, dass wir Europäer nicht besser, ja im Gegentheile schlechter sind als diese verachtete Wilden.’Ga naar eind14 De Hongaarse reiziger en wetenschapper, János Xántus, die 1870 in Noord-Borneo de Dajaks bestudeerd heeft kende ook de boeken van Ida Pfeiffer, maar hij was niet bijzonder onder de indruk van het werk van de Oostenrijkse. Hij vond dat Pfeiffer zonder enige voorkennis en voorbereiding op etnografisch of natuurwetenschappelijk gebied was vertrokken en derhalve kon ze ook geen serieus werk schrijven.Ga naar eind15 Hij is misschien de enige van de tot nu toe genoemde reizigers, die over de Dajaks een uitgesproken positieve mening heeft. Xántus werd naar eigen zeggen overal zeer welwillend en gastvrij door de Dajaks ontvangen.Ga naar eind16 Volgens hem zijn de Dajaks - in tegenstelling tot de bevindingen van Pfeiffer - een zeer dapper, strijdlustig, goed geschapen en mooi volk.Ga naar eind17 Xántus bewondert vooral de eerlijkheid van de Dajaks die hij als ware noble savages neerzet in zijn tekst. Ze zouden er niet aan denken om te liegen, ook niet als ze voor de rechter staan en ze weten dat voor de gepleegde strafdaad een doodsvonnis over hen zou worden uitgesproken: Het is onmogelijk de wilde Dajak niet te bewonderen, wanneer hij met eerlijke openheid zijn daden toegeeft, hoewel hij door leugens zijn leven zou kunnen redden. Deze eerlijkheid maakt van hem een gentleman en verheft hem ver boven de Malaiers en de Chinezen - in dit opzicht tenminste.Ga naar eind18 | ||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||
Gekleurde tekening van een Dajak-strijder met tatoeages. De tatoeages waren bij de meesten stammen een teken van moed. Mannen kregen tatoeages pas als ze hun kracht op het slagveld hadden bewezen, vijanden hadden gedood en dus koppen hadden gesneld.
Xántus beschrijft ook het koppensnellen en het roken van de koppen, maar hij doet het meer uit wetenschappelijke interesse. Hij verklaart het snellen van de koppen met het geloof van de Dajaks en maakt deze in- | ||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||
heemsen absoluut geen verwijten vanwege deze voor de Europeanen gruwelijke praktijken. De reizigers beschrijven naast de Dajaks ook Maleiers. Maar deze tweede bevolkingsgroep steekt meestal erg slecht af bij de Dajaks. Vooral de traagheid van de Maleiers wordt door Ida Pfeiffer benadrukt: ‘In keinem Lande fand ich bisher die Leute so gleichgültig und träge wie auf Borneo, weniger die Dayaker als die Malaien.’Ga naar eind19 Maar daarnaast wordt ook de ongewoon grote viesheid van dit volk beschreven. En volgens Pfeiffer zijn de Chinezen in dit opzicht zeker niet beter: ‘Ich sah hier dass der Chinese den Schmutz nicht minder liebt als der Malaie; der Unterschied zwischen beide ist, dass der Malaie, der sein Haus auf Pfählen setzt, über dem Schmutze lebt, während der Chinese ihn vor seinem Türe hat.’Ga naar eind20 Carl Alfred Bock schrijft ook over de traagheid van zijn Maleise bedienden: ‘Wie alle Malayen waren sie träge und nahmen gern jede Gelegenheit war, sich eine Arbeit zu ersparen.’Ga naar eind21 Toch is deze eigenschap volgens hem niet het ergste. Tijdens zijn expeditie wordt hij door zijn Chinese bediende erop gewezen dat de Maleiers in de buurt bekende dieven en moordenaars zijn: Tan Bon Hijok, den ich zu meinem Mandoer oder Hauptmann gemacht hatte, beschäftige sich seinen Revolver zu putzen und fragte mich ob die meinige im stande wäre. Er sowohl die übrigen meiner Leute waren verwundert, als ich meinte, es wäre Zeit genug nach unseren Waffen zu sehen, sobald wir unter die Dayaks kämen. Sie erklärten mir, die Malayen, welche längs des Flusses wohnten, wären ausgemachte Diebe und hegten wenig bedenken Blut zu vergiessen. Dies war nichts Neues; die oft wiederholte Aussage gewann aber in unserer jetzigen Umgebung einen besonderen Nachdruck.Ga naar eind22 | ||||||||||||||||||||
De representatie van de inheemsen bij WittiXavér Ferenc Witti (1850-1882) was naast János Xántus en Tivadar Posewitz de belangrijkste Hongaarse ontdekkingsreiziger op Borneo.Ga naar eind23 Hij was in Boedapest geboren.Ga naar eind24 Zijn vader was politiechef van Pest en wilde dat zijn zoon een carrière als koopman maakte. Witti bezocht daarom een handelsschool in Boedapest, maar voelde weinig voor een baan als koopman. Maar voor talen had hij een uitgesproken talent. Hij leerde Italiaans en Duits en meldde zich aan voor de Zeevaartacademie in | ||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||
Pola.Ga naar eind25 Pola (nu Pula in Kroatië) was destijds een belangrijke militaire zeehaven van Oostenrijk en tegelijk de opleidingsplaats voor mariniers. Zijn studie had hij nog niet helemaal afgemaakt toen in 1866 de oorlog uitbrak tussen Oostenrijk en Pruisen; en ook tussen Oostenrijk en Italië.Ga naar eind26 Na de oproep van admiraal TegetthoffGa naar eind27 meldde Witti zich vrijwillig voor oorlogsdienst en nam deel aan verschillende zeeslagen. Hij heeft zich in de slag bij Lissa onderscheiden. Na de oorlog bleef Witti bij de marine en was lid van de bemanning van de grote Oost-Aziatische Expeditie van 1868.Ga naar eind28 Deze gemeenschappelijke onderneming van Oostenrijk-Hongarije (één jaar na de zogenaamde Ausgleich, het ontstaan van de dubbelmonarchie) was een handelsmissie, waarbij men hoopte nieuwe handelscontacten te leggen met Indochina, China, Japan en andere Oost-Aziatische landen.Ga naar eind29 De expeditie was ook op wetenschappelijk gebied een succes. (János Xántus als lid van de expeditie verzamelde zoveel etnografische voorwerpen op Java, Borneo en Sumatra, dat hij na zijn terugkeer in Hongarije een tentoonstelling organiseerde met liefst 165.444 objecten.Ga naar eind30) In 1872 maakte Witti promotie. Hij werd tot vaandrig der marine benoemd,Ga naar eind31 later werd hij luitenant en hij bleef tot 1878 in dienst.Ga naar eind32 Waarom hij precies als luitenant der marine ontslag heeft genomen, is niet duidelijk. In de pers wordt gesproken van ‘financiële moeilijkheden en familieomstandigheden’Ga naar eind33 die hem noopten de dienst bij de marine te verlaten en een andere baan te zoeken. Weer anderen meenden te weten dat hij vanwege een ‘voor officieren onwaardig gedrag’Ga naar eind34 zichzelf wilde rehabiliteren en daarom naar Borneo ging. Hoe dan ook, hij ging naar Londen en kreeg een aanbod van de journalist en Afrikaonderzoeker Henry Morton Stanley (1841-1904) om bij zijn volgende expeditie een station in het Kongogebied te leiden.Ga naar eind35 Witti wees het aanbod af, maar nam een baan aan bij de British North Borneo Company. Zijn ervaring op maritiem gebied, zijn grote kennis van talen en geografie, zijn persoonlijke uitstraling en moed hebben zeker een rol gespeeld toen hij in dienst werd genomen.Ga naar eind36 Als ontdekkingsreiziger, in dienst van de British North Borneo Company was hij goed voorbereid. Hij sprak de lokale taalGa naar eind37 en kende de inheemsen. Hij spreekt in zijn verslag bijna nooit generaliserend van Dajaks, maar van één bepaalde stam, de Dusuns. Witti bereisde vooral het gebied van deze inheemse stam. Hij ging op een heel vriendelijke manier met hen om, hij sprak hun taal en dat werd door de inheemsen erg gewaardeerd. In een dorp zei een oud, blind dorpshoofd tegen hem: ‘I have never seen a white man's face, and I cannot see yours, but I am glad to hear you talk our tongue.’ (16 mei 1881).Ga naar eind38 Het | ||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||
vertrouwen tussen Witti en de Dusuns is duidelijk. Er ontstaat een soort vriendschap, die zover gaat dat het leven van expeditieleden aan de Dusuns wordt toevertrouwd. Als de tolk van de expeditie, Si Ong ziek wordt, wordt hij in een Dusundorp achtergelaten. Witti is zeker, dat de man goed wordt verzorgd en dat hij veilig is onder de ‘vriendelijke Dusuns’ (15 november 1880). Witti is vast overtuigd van de vriendschappelijke aard van de Dusuns en dat hij niets te vrezen heeft van deze mensen. Wanneer hij met zijn begeleiders in een Dusundorp aankomt, worden zij in een huis ondergebracht: ‘Put up at the “big house” after dusk. People at first reserved, almost suspicious: then the genial Dusun ways broke through, and we turned in as open friends.’ (10 november 1880.) Op 16 november 1880 schrijft hij in zijn verslag: ‘We are at this moment enjoying the situation, sitting with the Dusuns round the Damarlight, snug and dry, whilst outside it pours tigercats.’ De Dusuns ontvangen Witti en zijn mannen overal zeer vriendschappelijk en de Hongaarse ontdekkingsreiziger benadrukt dat hij al zeer gewend is geraakt aan ‘de aardige Dusuns.’ (19 november 1880.) In Witti's tekst worden dus de inheemse stammen van Borneo op een geheel andere manier gerepresenteerd dan bij de andere reizigers uit zijn tijd. De vriendschappelijke omgang met vreemdelingen, de vreedzame en gastvrije natuur van de inheemsen wordt in het dagboek van de Hongaarse reiziger onderstreept. Juist vanwege dit vriendschappelijke contact tussen Witti en de inheemsen kwam de slag hard aan dat Witti in juli 1882 bij de Sambakong rivier door koppensnellers was vermoord.Ga naar eind39 De wereld werd in september 1882 opgeschrikt door het nieuws van de dood van de Hongaarse ontdekkingsreiziger. De eerste berichten kwamen uit Singapore, die al snel door de Engelse, later ook door de Amerikaanse en Nederlandse pers werden overgenomen. De beschrijvingen over Witti's dood zijn bijna in alle kranten identiek. Witti was ondanks de waarschuwingen van de gouverneur verder landinwaarts doorgedrongen in een gebied, waar ook volgens Carl Bock bijzonder wrede en bloeddorstige inheemse stammen woonden. Witti en zijn 17 inheemse begeleiders voeren stroomopwaarts op de Siboeko rivier (dus aan de grens van Nederlands-Borneo). Op een gegeven moment konden ze niet meer verder en Witti verdeelde zijn manschappen in twee groepen. De ene groep moest bij de boten blijven, de andere groep trok te voet landinwaarts. Witti zat net zijn verslag te schrijven toen uit het bos driehonderd, met vergiftigde pijlen en lansen bewapende inheemsen (Moeroets of Tandjoeng Dajaks) verschenen. Wie | ||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||
niet meteen vluchten kon werd afgemaakt. Eén van de inheemse volgelingen van Witti liep ook meteen weg, met het geweer van de Hongaarse ontdekkingsreiziger. Witti kon zich dus zonder zijn Winchester maar matig weren. Hij verdedigde zich met zijn revolver, schoot twee mannen dood, maar uiteindelijk werd hij met een speer neergestoken, werd zijn hoofd afgehakt en zijn ontblote lichaam in de rivier geworpen.Ga naar eind40 De oorzaak van de aanval en de brute moord was in de tijd van Witti's dood niet duidelijk. Bijna tien jaar later schrijft de eerste gouverneur van Brits Noord-Borneo, W.A. Treacher in 1891 in zijn boek British Borneo over Witti's dood en de mogelijke oorzaak daarvan: He and his men had slept in the village one night, and on the following day some of the tribe joined the party as guides, but led them into the ambuscade, where the gallant Witti and many of his men were killed by sumpitans. So far as we have been able to ascertain the sole reason for the attack was the fact that Witti had come to the district from a tribe with whom these people were at war, and he was, therefore, according to native customs, deemed also to be an enemy.Ga naar eind41 De Nederlandse pers was vooral druk bezig met het geval, omdat de moord aan de grensrivier tussen Nederlands en Brits Borneo gepleegd werd en men vreesde dat deze aanval slechts een begin was van een algemene opstand van de inheemsen, die dan door de North Borneo Company, zonder de hulp van het Britse leger, zeker niet zou kunnen worden onderdrukt. En als dat zo was, dan kon de opstand overslaan naar Nederlands gebied.Ga naar eind42 Velen schreeuwden meteen om wraak: De heer Witti, ingenieur bij de Britisch N. Borneo Cy., zoo wordt uit Koedat dd. 20 Augustus geschreven, is in het binnenland op een schandelijke wijze door inlanders mishandeld en vermoord. Dit is gebeurd op Hollandsch grondgebied - altijd volgens den Straits-Times! Twee jaar na de dood van Witti op Borneo verscheen een oproep in de Hongaarse courant Budapesti Közlöny in verband met de nalatenschap van de Hongaarse ontdekkingsreiziger.Ga naar eind44 Uit de oproep wordt duidelijk dat Witti in zijn laatste wilsbeschikking twee jonge inheemse vrouwen Tingel en Ematon als erfgenamen heeft aangewezen. De beide vrouwen moesten zich volgens de oproep binnen één jaar melden bij de rechtbank | ||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||
in Boedapest om hun erfenis op te nemen.45 De kans was natuurlijk uiterst miniem dat Tingel en Ematon erg vaak een Hongaars mededelingenblad, en dan ook nog in het Hongaars zaten te lezen, en als reactie daarop zich zouden melden om de erfenis te komen ophalen. De oproep in het blad was wel volgens de regels maar tegelijk volstrekt belachelijk. Tegelijk maakt dit bericht wel iets duidelijk: het feit dat Witti in zijn testament twee inheemse vrouwen als erfgenamen heeft aangegeven wijst op zijn hechte band met de inheemse bevolking. En juist hij, die erg welwillend tegenover de Dusuns en de andere stammen op Borneo stond, is op een tragische manier door de hand van inheemse krijgers omgekomen. Witti was in zijn dagboek bezig de stereotiepen over de inheemsen te doorbreken. In de tekst lezen we meestal het tegenovergestelde van wat Bock, Von Saksen of Palinckx beweren. De representatie van de inheemsen van Borneo is dus bij Witti een geheel andere dan bij de genoemde reizigers. Maar het tragische is, dat Witti met zijn noodlottige dood juist de stereotiepe representatie van de wrede koppensneller bevestigde. | ||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||
|
|