Acta Neerlandica 12
(2016)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||||||
Gábor Pusztai
| |||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||
en lepra vergden hun tol. Van de Oost-Indiëvaarders keerde gemiddeld slechts een derde behouden naar huis.Ga naar eindnoot3 Toen de VOC (1602-1799) tot de grootste handelsonderneming van zijn tijd uitgroeide, waren de manskrachten uit Nederland niet meer voldoende. Werknemers uit het buitenland waren noodzakelijk om de groei te kunnen volgen. Van alle VOC-dienaren die in tweehonderd jaar naar de Oost voeren, was de helft buitenlander.Ga naar eindnoot4 Vooral Duitsers, Fransen, Noren, Zweden, maar ook Polen, Tsjechen en Hongaren traden in de dienst van de VOC. Zonder deze toestroom uit het buitenland was het niet mogelijk de VOC verder te laten groeien en de concurrentie van de Portugezen en later die van de Engelsen tegen te gaan. De grootste groep buitenlandse werknemers van de VOC bestond uit Duitsers.Ga naar eindnoot5 Waarschijnlijk ging het om honderdduizenden Duitse werknemers. Een veel bescheidener aantal vertegenwoordigde de Hongaarse VOC-dienaren. Het gaat in hun geval om een groep van ca. 118 mensen. Over de Hongaarse werknemers van de VOC gaat het artikel van Gábor Pusztai en Kees Teszelszky. In de 19e eeuw, na de val van de VOC, begon de echte kolonisatie van de Indonesische archipel. Nederland wilde de binnenlanden en ook de eilanden buiten Java (de buitengewesten) beheersen en winst maken in de kolonie. Insulinde moest een wingewest worden. Na het Engelse tussenbestuur (1811-1816) en de invoering van het cultuurstelsel (1830) kwam de tijd van liberalisatie (1870). Na 1870 werd de kolonie opener en ook voor buitenlanders toegankelijker. De meest bekende Hongaar uit het voormalige Nederlands-Indië is tegenwoordig de ex-Deli-planter, schrijver en literaire vertaler László Székely. Hij schreef niet alleen twee boeken over zijn ervaringen op Sumatra Van oerwoud tot plantage (1935) en Rimboe (1946), maar ook talrijke verhalen, die in 2007 in de bundel Dit altijd alleen zijn werden gepubliceerd. Hij vertaalde samen met zijn vrouw veel eigentijdse Nederlandse romans naar het Hongaars, en ook Hongaarse literatuur naar het Nederlands. Tot zijn bekendheid in Nederland heeft het literaire succes van zijn echtgenote, Madelon Lulofs, wezenlijk bijgedragen. De successchrijfster uit de jaren dertig heeft met romans als Rubber (1931), Koelie (1932) en Hongertocht (1936) de gemoederen in Nederland en ook in de kolonie in beroering gebracht. De schandalen rondom haar werk, en ook rond het boek van haar man hebben hun steentje bijgedragen tot de bekendheid van het echtpaar.Ga naar eindnoot6 Over Madelon Székely-Lulofs en László Székely schrijven drie auteurs in deze bundel. Over het wel en wee van het echtpaar op Sumatra en in Boedapest schrijft Frank Okker, de biograaf | |||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||
van Madelon Lulofs.Ga naar eindnoot7 Over het conflict tussen het echtpaar en de rechtse journalist Zentgraaff schrijft de literatuur- en pershistoricus uit Leiden, Gerard Termorshuizen. Over de verhalen van László Székely biedt ons Rosemarijn Hoefte, Leids historica van de KITLV, een interessante analyse.
Hongaarse uitgave van Koelie door Madelon Székely-Lulofs.
| |||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||
Ook in andere delen van het Nederlandse koloniale rijk waren Hongaren aanwezig. En ze waren niet altijd brave burgers. Zo'n figuur was Frans Pavel Killinger, een uit Hongarije afkomstige inspecteur van de politie in Suriname. Hij ondernam in 1910 een mislukte poging tot een staatsgreep in Paramaribo. Over dit spannende verhaal en de lotgevallen van Killinger schrijft de Amsterdamse hoogleraar, specialist in Surinaamse literatuur en geschiedenis, Michiel van Kempen. Tot slot wordt door Sylva Sklenářová en Wilken Engelbrecht in een interessante studie over de rol van Tsjechische migranten in Nederlands-Indië bericht. De teksten in deze bundel behandelen allemaal bijzondere onderwerpen uit de koloniale geschiedenis van Nederland en tonen aan dat er wel degelijk contact en interesse was voor de Nederlandse koloniën van uit Centraal-Europa. Toch is het tenminste even interessant wat in deze bundel ontbreekt. Het gaat om figuren, die in deze bundel een plaats hadden moeten krijgen, maar vanwege gebrek aan plaats, tijd en verder onderzoek niet hier terecht zijn gekomen. Zo iemand was de Hongaarse kleermakersleerling uit Baja, András Jelky (1738-1783). Het verhaal van Jelky verscheen het eerst in 1779, in het Duits en die versie werd maar liefst binnen één jaar drie keer herdrukt. Twee drukken kwamen uit in WenenGa naar eindnoot8 en een in Praag.Ga naar eindnoot9 Bij de eerste twee uitgaven werd de auteur niet vermeld, maar bij de derde druk zien we de naam Anton Ferdinand von Geissau (1746-1809) als schrijver.Ga naar eindnoot10 Het is waarschijnlijk dat Jelky zijn verhaal aan hem of aan iemand anders heeft verteld en niet zelf op papier gezet heeft.Ga naar eindnoot11 De eerste druk bestaat uit twintig, de tweede uit zestien genummerde pagina's en verhaalt de avonturen van Jelky van Baja tot Batavia en tenslotte zijn aankomst in Wenen. De vierde druk verscheen met andere verhalen en anekdoten in één bundel in 1784 in Ofen en PressburgGa naar eindnoot12 dat wil zeggen, in Buda en Bratislava. In deze uitgave werd het levensverhaal van Jelky aangevuld met de gebeurtenissen van de laatste vijf jaar.Ga naar eindnoot13 In het Hongaars werd het boekje pas in 1791 uitgegeven, in de West-Hongaarse stad Győr, onder de titel Jelki Andrásnak, egy született magyarnak történetei [De verhalen van András Jelky, een geboren Hongaar].Ga naar eindnoot14 Het 29 pagina's tellende boekje is een getrouwe vertaling van de Duitse uitgave. Dit korte levensverhaal van Jelky uit 1791 diende als basis voor de schrijver, journalist, kunsthistoricus en criticus Lajos Hevesi (1843-1910) die in 1872 een roman schreef over de avonturen van de jonge kleermaker uit Baja. Volgens het boek vertrok Jelky uit zijn geboortestad Baja in Zuid Hongarije naar Wenen om zijn vak beter te leren. | |||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||
De avonturen van András Jelky uit 1947
| |||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||
Vandaar wilde hij naar Parijs, maar de Franse hoofdstad heeft hij nooit bereikt. In Rotterdam werd hij geronseld voor de VOC en kwam op een schip terecht dat naar de Oost voer. Na verschillende avonturen (schipbreuk, gevecht met zeerovers, slavernij in Noord-Afrika, vlucht uit de slavernij enz.) kwam hij uiteindelijk in 1758 in Batavia aan, waar hij burger van de stad werd, zijn kleermakerszaak mocht openen, veel geld verdiende en ook trouwde. Vanwege een opstand op Ceylon moest hij als soldaat van de VOC naar zee om de onlusten op het eiland te bedaren. Na Ceylon volgden gevechtshandelingen op Ambon, Banda en Ternate. Hij kwam na aanvankelijke successen in handen van kannibalen terecht en kon op het nippertje ontsnappen met de hulp van een wilde schoonheid. Jelky woonde vervolgens op een onbewoond eiland met de mooie inheemse vrouw en hun twee bediendes, maar na anderhalf jaar stierf de vrouw en Jelky kwam met hulp van een Chinese kapitein van een jonk weer naar Batavia. Hier werd hij met veel eerbetoon ontvangen, en werd met een hoge rang in het leger en verschillende ambten beloond. Hij werd in opdracht van de VOC gezant in Japan. Na de dood van zijn vrouw vertrok hij in 1776 naar Europa. Hij vestigde zich te Buda in Hongarije, waar hij in 1783 overleed. Het boek is natuurlijk voor een groot deel fictie en ongeveer de helft van de avonturen heeft Jelky in werkelijkheid nooit beleefd. Maar hij is toch één van de eerste Hongaren die in dienst van de VOC naar de Oost voer, daar carrière maakte en ook terugkeerde naar Europa.Ga naar eindnoot15 En wat nog belangrijker is, er is nog vóór zijn dood een boekje over zijn avonturen verschenen wat hem populair maakte. Zijn verhaal werd steeds herschreven, bewerkt en vertaald. Het is in Duitse,Ga naar eindnoot16 Finse,Ga naar eindnoot17 Tsjechische,Ga naar eindnoot18 PoolseGa naar eindnoot19 en ook NederlandseGa naar eindnoot20 vertaling te lezen. Wie in deze bundel ook ontbreekt, is de Hongaarse graaf Manó Andrássy (1821-1891). Hij maakte tussen 1849 en 1851 een reis naar Azië en schreef hierover een boek met de titel Utazás Kelet-Indiákon [Reizen in Oost-Indië] (1853). De familie Andrássy behoort tot de oudste Hongaarse adellijke geslachten. Manó werd op 3 maart 1821 in Kassa (Kassau/Kosice) geboren. Zijn vader Károly Andrássy was lid van de eerste kamer van het Hongaarse parlement.Ga naar eindnoot21 Manó was de oudste van drie zoons. Na zijn letterenstudie in Pest ging hij op reis naar Duitsland, Italië, Frankrijk, Engeland, Portugal en zelfs naar Marokko.Ga naar eindnoot22 Teruggekeerd in Hongarije wijdde hij zich aan de politiek. In 1847 werd hij tot afgevaardigde gekozen.Ga naar eindnoot23 Een jaar later brak in Hongarije een revolutie en vervolgens een vrijheidsstrijd uit. Hij vocht samen met zijn twee jongere broers aan de | |||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||
kant van de Hongaarse vrijheidsstrijders tegen de Oostenrijkse troepen bij Pákozd. Begin 1849 vond Manó Andrássy het echter beter om het land te verlaten. Het was eigenlijk een soort vlucht uit een ook voor hem persoonlijk moeilijke situatie van de Hongaarse vrijheidsstrijd. Andrássy bewees zich als patriot, maar hij stoorde zich aan de nieuwe koers die de strijd nam. Hij schreef: ‘Begin 1849, temidden van de treurige gebeurtenissen waarin mijn arme vaderland verwikkeld raakte, kreeg ik een boek in handen en tijdens het lezen voelde ik een geweldige drang om naar het Oosten, naar de wieg van de mensheid te reizen [...].’Ga naar eindnoot24 Begin februari 1849 was hij al in Londen en op 20 februari van dat jaar vertrok hij met een boot naar de Oost. Op 8 juli voer hij uit Singapore naar Batavia met een buitengewoon smerige Nederlandse stoomboot, vol met kakkerlakken.Ga naar eindnoot25 Hij heeft er geen goed woord voor over: ‘Onze stoomboot zag er ellendig uit maar dat was het ergste niet. In deze smerige boot huisden de vreselijkste wormen en kevers [...]. Het is waar dat de andere boten die tussen Oost-Indië en China varen, altijd vol zijn met dergelijk ongedierte, maar onze lelijke Nederlandse boot was zonder twijfel de ergste van allemaal. Verschrikkelijke hoeveelheden kakkerlakken leefden er. [...] Toen ik 's avonds naar mijn kamer ging om te slapen, was mijn bed helemaal zwart van het leger kakkerlakken, dat op de lakens krioelde. In deze omstandigheden moest je wel moed hebben om daar in te gaan liggen, vooral als je wist dat deze beestjes graag aan je vingernagels en haar knabbelen.’Ga naar eindnoot26 Na vijf dagen kwam hij in de hoofdstad van Nederlands-Indië aan. Andrássy beschreeft zijn belevenissen en ervaringen in de Nederlandse kolonie. Hij schreef over de bevolking van de steden, over het koloniale bestuur op Java, ook over de gouverneur generaal, bij wie hij een vergunning aanvroeg om in de binnenlanden te mogen reizen. Met die vergunning vertrok hij naar de binnenlanden en kreeg een Hongaar als gids en tolk mee. Zijn landgenoot vond hij geen fijn gezelschap. Wellicht hebben de achtergrond en ook de manieren van die gids een rol gespeeld bij de aristocraat Andrássy. De tolk had namelijk eerst bij de Oostenrijkse marine gediend (en dat was zeker een minpunt voor de Hongaarse vrijheidsstrijder Andrássy), later werd de Hongaarse gids in Nederland geronseld voor het Nederlandse koloniale leger en zo kwam hij op Java terecht. | |||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||
Graaf Manó Andrássy
Hij woonde samen met zijn njaiGa naar eindnoot27 (dat vond de katholieke Andrássy zeker niet goed) en heeft ‘van de Nederlanders het jeneverdrinken goed geleerd. Daarom was hij tijdens de reis meer een last dan een hulp. Hij was namelijk zelden of nooit nuchter.’Ga naar eindnoot28 In de binnenlandenGa naar eindnoot29 beschrijft Andrássy de flora en fauna, de inheemse bevolking, de Chinezen, de landbouw, de wegen, de muziek, het volgens hem oneerlijke cultuurstelsel,Ga naar eindnoot30 de jacht, de geschiedenis enz. Alleen al over Java schrijft hij 100 pagina's en zijn boek is met verfijnde, zelf vervaardigde kleurenlitho's geïllustreerd. Kortom, het is een unieke, vaak kritische beschrijving van de Nederlandse kolonie in het midden van de 19e eeuw, gezien door de ogen van een buitenstaander.Ga naar eindnoot31 | |||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||
In de 19e eeuw waren er ook andere Hongaren die de reis naar Indië maakten. Onder andere ging de voormalige militaire arts Lajos Doleschall (1827-1859) in dienst van het KNIL naar Ambon, waar hij zich naast zijn werk aan het onderzoek van insecten wijdde. Hierover publiceerde hij ook in Nederlandse en Duitse tijdschriften.Ga naar eindnoot32 Hij stierf zeer jong aan tuberculose op Ambon. Een andere Hongaarse militair, een zeeofficier Ferenc Witti (1850-1882) voer naar Borneo. Hij leidde expedities in het grensgebied van Brits- en Nederlands Borneo in dienst van de North Borneo Company. Tijdens zo'n expeditie werd hij in het oerwoud door koppensnellers vermoord. Hij ontbreekt ook in deze bundel, maar zijn dagboek met enkele studies over zijn leven en werk zullen binnenkort in een apart nummer van Acta Neerlandica verschijnen. Voor dat volgende nummer is ook een andere Hongaarse reiziger ingepland, een intrigerende figuur, János Xantus, een voormalige officier van het Hongaarse leger in de vrijheidsstrijd van 1848-49. Nog tijdens de oorlog tegen de Oostenrijkers werd hij gevangen gezet, maar hij vluchtte naar Engeland en later naar de VS. Na zijn terugkeer in Hongarije werd hij oprichter van de dierentuin te Boedapest en ook van het Etnografisch Museum. Hij werd lid van de Hongaarse Academie der Wetenschappen en oogstte succes als onderzoeker. Hij nam samen met Oostenrijkers deel aan een handelsmissie naar Azië, maar kreeg met iedereen ruzie en stapte op Borneo van de boot. Hier onderzocht hij het leven van de dajaks, een inheemse stam waarvan de strijders als koppensnellers bekend stonden. Hierover publiceerde hij later in Hongaarse tijdschriften. Over de reis van Xantus op Borneo schrijft Balázs Venkovits in de volgende bundel van Acta Neerlandica. Ook István Radnai (1893-1940) kan men in deze bundel niet vinden. Hij heeft samen met zijn neef László Székely in 1914 Hongarije verlaten om een nieuw leven in Deli als planter te beginnen, fortuin te maken en als rijk man naar Hongarije terug te keren. Van deze plannen is voor Radnai niets terechtgekomen. Na amper vijf weken verliet hij teleurgesteld Sumatra om weer naar Boedapest terug te keren. In de zomer van 1914 wachtte de mobilisatie en de oorlog op hem.Ga naar eindnoot33 In zijn dagboek heeft hij zijn reis naar Sumatra en ook zijn oorlogservaringen vastgelegd. Over de jonge tandtechnicus Géza Szabó die in 1910 in Miskolc geboren is, wordt in deze bundel ook niet geschreven. Hij emigreerde naar Java toen hij 18 jaar oud was en keerde pas na de Tweede Wereldoorlog terug naar Europa. Hij vestigde zich met zijn gezin in Nederland en schreef in 1989 een autobiografisch werk met de titel Van poesta tot polder. | |||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||
Het boek Az örök nyár hazájában [In het land van de eeuwige zomer] van Ernő Zboray uit 1924.
| |||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||
In dit nummer van Acta Neerlandica zou Ernő Zboray een plaats moeten krijgen, maar hij ontbreekt ook. De in 1901 geboren en in 1959 overleden Ernő Zboray was een Hongaar met een opmerkelijke levensloop die zich grotendeels heeft afgespeeld op Java. Niet alleen doorliep hij daar een zeer succesvolle carrière, hij schreef ook bij herhaling over zijn tweede vaderland en zijn ervaringen. Hij deed dat in zijn moedertaal: in 1924 verschenen (in Hongarije) van zijn hand Az örök nyár hazájában [In het land van de eeuwige zomer] en in 1936 het omvangrijke, rijkelijk geïllustreerde, Tizenöt év Jáva szigetén [Vijftien jaar op Java]. In 1939 kwam er een roman van hem uit: Trópusi nap alatt. die in 1943 onder de titel Onder de tropenzon in Nederlandse vertaling verscheen. Zboray was ook een verwoed verzamelaar van inheemse kunst. Hij verzamelde muziekinstrumenten, wapens en ook wajangpoppen. Zijn bijzondere wajangcollectie werd in 2013 in Boedapest in het Museum Ferenc Hopp voor Zuid-Aziatische Kunst gerestaureerd en tentoongesteld.Ga naar eindnoot34 Viktor Keöpe (1883-?) een leraar uit Brassó, zou ook een plaats moeten krijgen in dit nummer. Hij heeft in 1936 een boek over Java geschreven met de titel A szigetek gyöngye [De parel van de eilanden]. Ook de planter Ferenc Domahidy ontbreekt helaas, die in de jaren '30 artikelen schreef over Deli in Hongaarse kranten. Ook de zus van Ernő Zboray, Ilona Zboray (1914-2001) die tussen 1935 en 1937 bij haar broer op Java woonde, staat niet in deze bundel. Zij trouwde in 1938 in Boedapest met de Nederlandse advocaat Anthony Gerardus (Anton) Fennema, het echtpaar ging in Nederland wonen. Ze werd oprichter en hoofdredacteur van het kindertijdschrift Kris-Kras in 1953.Ga naar eindnoot35 Na de Hongaarse opstand in 1956 bereikten duizenden Hongaarse vluchtelingen Nederland, waar ze een nieuw thuis vonden. Voor de integratie van de vluchtelingen heeft Ilona Zboray zich ook actief ingezet. Zij stelde een brochure samen voor vluchtelingen over Nederland (geschiedenis, gewoontes, koningshuis, het Wilhelmus, maatschappij enz.).Ga naar eindnoot36 De rij kan nog vervolgd worden. Steeds meer interessante en minder interessante figuren doemen op uit het duister van de geschiedenis. Daarom is dit nummer van Acta Neerlandica als aansporing bedoeld voor studenten, jonge en ook ervaren onderzoekers om zich met dit onderwerp bezig te houden. Het bijzondere van deze mensen was dat ze als buitenstaanders wel over hetzelfde hebben geschreven als hun Nederlandse collega's, maar toch op een andere manier. Ze keken naar hetzelfde, maar zagen iets anders. En dat is een verrijking voor de Nederlandse koloniale geschiedenis. Hierdoor kunnen we de tijd, waarin ze leefden, hun motivatie, hun keuzes en uiteindelijk ook ons eigen verleden beter begrijpen. | |||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||
De brochure voor gevluchte Hongaren in Nederland. Samengesteld door Ilona Zboray en de redactie van het kinderblad Kris Kras.
| |||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Internetbronnen
|
|