| |
| |
| |
Eszter Zelenka
Cultuur onderwijzen in NVT-lessen voor Hongaarse universiteitsstudenten
Abstract
If we look at language course books for beginners we see that a lot of cultural aspects emerge even from these low-level texts. I analysed a Dutch course book (B. de Boer, M. van der Kamp, B. Lijmbach (2010). Nederlands in gang. Coutinho) and tried to find the matches with Hofstede's five dimensions, with special attention to the elements of dimensions which can be related to education and foreign language teaching. I found that three dimensions which are typical of Dutch society and which are different in Hungarian society, may influence foreign language learners' perception of the target language and culture. These are
1. Small power distance (especially at school and at home) which can foster or impede creativity; it also has far-reaching consequences for the degree of directness/indirectness in communication in teacher-learner interaction and also on societal level; and its effect on dealing with guests and privacy.
2. Individualism: influences our contacts in the family, but also our rights to freedom of opinion and expression in social interaction, and it also influences the space, the houses where we live and how we deal with guests.
3. Femininity: this dimension plays an important role in negotiations and discussions. Working on reaching mutual understanding and the willingness to listen to each others' opinion are also characteristic features of femininity. This dimension influences also our ideas about the past, the history of our country and how important this national history is for our country at present.
We also wittness some kind of shift towards masculinity in the Netherlands in the past years which again lets us think further how we can incorporate teaching culture in our language curriculum, without being stereotypical. | |
| |
In my paper I discuss the different possible ways of drawing beginners' attention to cultural values, hidden in texts; and the choices that a foreign language teacher has to make in this process.
Keywords: intercultural education, foreign language teaching, Hofstede's cultural dimensions, Dutch as a foreign language
| |
De opmars van cultuur in het taalonderwijs
In dit artikel wil ik verslag doen van mijn ervaringen als docente Nederlands, met het oog op het geven van cultuuronderwijs aan Hongaarse studenten. In het eerste deel van het artikel schets ik een korte terugblik op het onderwijzen van cultuur in een vreemde taal, en daarna bespreek ik een aantal mogelijke definities van cultuur en van interculturele communicatieve competentie. In het tweede deel behandel ik Hofstede's model van cultuur en in het derde deel analyseer ik het beginnersboek Nederlands in gang (B. de Boer, M. van der Kamp, B. Lijmbach, Coutinho, 2010) uitgaande van Hofstede's model.
| |
Terugblik
Als je honderd jaar geleden op het gymnasium zat dan leerde je klassieke talen: Latijn en Grieks. Je leerde die talen met de zogenaamde grammaticaal-vertaalmethode: je las teksten, ontleedde de zinnen en vertaalde ze naar je eigen taal. Vervolgens moest je de tekst hoogstwaarschijnlijk ook nog uit je hoofd leren en op de volgende les opzeggen. Hiernaast kreeg je in je eigen taal verhalen te horen over filosofie, over de helden van de Oudheid, over het leven van de goden en over oorlogen en veldslagen. Wat betreft het alledaagse leven van de oude Grieken en Romeinen, was er niet veel informatie ter beschikking, was er niet veel te vertellen. Als student wist je wat voor gebouwen er op het Forum Romanum in Rome stonden en hoe ze eruit zagen, maar hoe de mensen in die tijd leefden deed er niet toe, het kwam niet aan de orde in de klassieke taallessen.
Zo ging taalleren op Europese scholen. Het doel was om studenten een goede portie kennis van de grammatica en woordenschat mee te geven waarmee ze literaire en historische teksten kunnen lezen en brieven of wetenschappelijke teksten kunnen schrijven. In het Latijn, dus in een dode taal.
| |
| |
Pas in de 20ste eeuw begon men op grotere schaal vreemde talen te leren. Met de komst van de trein en later de auto en het vliegtuig werd het verkeer tussen landen en culturen veel levendiger. Toerisme als zodanig werd geboren. Het idee dat men buitenlanders kan ontmoeten en met ze moet communiceren kreeg een reële kans. Al aan het begin van de 20ste eeuw werden tweetalige boekjes uitgegeven voor toeristen: aan de linkerkant van de pagina stond een zinnetje in je moedertaal, aan de rechterkant in de doeltaal. Vaak stond er nog de fonetische uitspraak naast Dit soort boekjes hadden een ongekende populariteit in de jaren 60-70. Per thema kon je dan opzoeken wat je wilde zeggen. De thema's waren alledaagse onderwerpen, soms met heel grappige voorbeeldzinnetjes.
Dit soort boekjes waren al in ieder geval een teken van een wens om te kunnen communiceren in een andere, levende taal en tot een beperkte mate te kunnen functioneren in een ander land, in een andere cultuur, al was het maar op het niveau van boodschappen doen of een treinkaartje kopen.
In de jaren 70, toen ik met mijn eerste vreemde taal, het Frans begonnen was, was cultuur al in een opmars. In de taalboekjes stonden weliswaar nog geen authentieke teskten, maar vaak lange verhalen die door de auteurs zelf werden geschreven - vaak nog met het oog op de te leren grammaticale functies. Maar als student kreeg je al gauw over de bezienswaardigheden van belangrijke steden in het vreemde-taalgebied te horen, met een paar tekeningen erbij. Zo wist in Hongarije elke 12-jarige wat er allemaal op het Rode Plein in Moskou stond, maar hoe je een museumkaartje moest kopen en hoe lang je er in de rij voor moest staan om er één te bemachtigen, werd ons niet verteld.
Vanaf de jaren '70 werd het wel belangrijk geacht om taalleerders op de hoogte te brengen van hoe je op een adequate manier moest communiceren. Vanaf die tijd kreeg het concept van communicatieve competentie veel aandacht: Canale and Swain (1980) definieerden vier elementen van communicatieve competentie: dit zijn linguïstische, discursieve, strategische en sociolinguïstische competentie. Van Ek (1986) heeft hier nog twee elementen bijgevoegd: socioculturele competentie, dwz. om te kunnen functioneren in een andere cultuur en sociale competentie waarin elementen zoals sociale omgangsvormen, vertrouwen, empatie en motivatie om met anderen te communiceren inbegrepen zijn. Dit is een definitie waarin voor de eerste keer buitentalige, met name emotionele aspecten ook verschijnen.
| |
| |
In de jaren '90 werd er veel onderzoek gedaan naar interculturele communicatieve competentie - toen was het al duidelijk dat communicatieve competentie zonder een cultureel element niet kan bestaan. In Byrams model (1997) van interculturele competentie worden naast linguïstische, sociolinguïstische en discursieve competentie ook aspecten inbegrepen zoals belangstelling, openheid, en de attitude tegenover de eigen en de andere cultuur zonder dat je er een oordeel over uitspreekt - dit laatste is erg belangrijk en zal pas later, in de 21ste eeuw veel aandacht krijgen.
| |
Maar wat is cultuur en wat houdt interculturaliteit eigenlijk in?
Er zijn talloze pogingen gedaan om cultuur te definiëren, maar geen enkele definitie kan de complexiteit van cultuur weergeven. Als we het over cultuur hebben dan treffen we in de literatuur meteen een onderscheid tussen cultuur met een hoofdletter ‘C’ en cultuur met een kleine ‘c’. Onder hoofdletter ‘C’ verstaan we de onderwerpen die we bij ‘land en volk’ leren: kennis over een volk of land: geografie, geschiedenis, politiek; en belangrijke ‘producten’ zoals kunst, gewoontes, gastronomie, etc. Onder kleine ‘c’ verstaan we elementen die minder zichtbaar en tastbaar zijn (Halverson, 1985). Het gaat hier om gedragscodes, normen en waarden, religieuze of gender aspecten die aan de grondslag liggen van de betreffende cultuur.
Er is wel een definitie die geschikt is voor onze doeleinden: het leren van cultuur is een natuurlijk proces, waarbij ‘human beings internalize the knowledge needed to function in a societal group’ (Damen, 1987: 140).
Dit geldt zonder meer voor het leren van je eerste cultuur, voor de cultuur van het land waar je vandaan komt. In het geval van het leren van een tweede taal en tweede cultuur - als je dus niet in je land van herkomst woont - verloopt het proces niet meer zo natuurlijk en ligt de aanpassing aan de nieuwe cultuur gevoeliger.
Een andere definitie is die van de Leidse hoogleraar Shadid. Volgens hem is cultuur ‘een overdraagbaar systeem van normen, waarden, opvattingen en symbolen en kan verwijzen naar etniciteit, geslacht of naar een ander systeem van groepssymbolen’ (2010). Volgens Shadid zijn voor de overdracht van cultuur niet alleen normen en waarden en gebruiken noodzakelijk, ook kennis van de literatuur en geschiedenis, en de impulsen uit het onderwijs, politiek en media dragen hier aan bij. Hij beweert dus dat een min of meer volledige kennis van de gehele samenleving
| |
| |
noodzakelijk is om een andere cultuur te begrijpen. Dit is geen fluitje van een cent, het gebeurt niet vanzelf. Het vergt veel aandacht en tijd om zelfs over één aspect te kunnen zeggen dat er iemand uit een andere cultuur er mee bekend is.
In het geval van vreemdetaalonderwijs verloopt het leren kennen van de nieuwe cultuur helemaal niet op een natuurlijke manier. Maar om te kunnen functioneren in een andere cultuur, om intercultureel competent te kunnen zijn, moet er een duidelijke lijn in het leerproces zitten.
Deze lijn kan en moet dan ook aan taal verbonden worden. Maar wat is eigenlijk de relatie tussen taal en cultuur?
Er werd ook degelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen taal en cultuur. Voor ons is het model van Kramsch (1998) het meest bruikbaar:
Kramsch onderscheidt drie kenmerken van taal in relatie tot cultuur:
Taal drukt de culturele werkelijkheid uit en verwijst naar gemeenschappelijke ervaringen.
Taal heeft betekenis doordat ze verwijst naar iets. Aan de grondslag van de betekenisdragende elementen ligt meestal een concept en dat concept is deels of helemaal cultuurbepaald.
Taal weerspiegelt niet alleen de werkelijkheid, maar belichaamt die ook. Door taal wordt er ook een culturele werkelijkheid geschapen.
Taal symboliseert de werkelijkheid.
Cultuur bepaalt de taal en taal is een middel om cultuur te scheppen. Cultuur bepaalt ook het wereldbeeld, de manier waarop we de wereld om ons heen waarnemen en ordenen.
Hieruit blijkt ook dat taal en cultuur niet te scheiden zijn. Dit heeft natuurlijk ook implicaties voor het taalonderwijs, in ons geval voor het vreemdetaalonderwijs.
Het is voor elke taalleraar en taalleerder duidelijk dat de talige elementen - vocabulaire, grammatica, uitspraak en taalfuncties geleerd moeten worden. Maar als taal en cultuur inderdaad zo nauw verweven zijn dat de een niet zonder de ander kan, dan is het onmogelijk om taal zonder cultuur of cultuur zonder taal te onderwijzen of te leren. Hier zit zeker een kern van waarheid in. Maar ervaring leert dat er bij de communicatie met anderstaligen heel veel mis kan gaan, ook al beheersen de leerders de
| |
| |
vreemde taal op een redelijk hoog niveau. Het leren van cultuur gebeurt dus niet automatisch, onder andere wegens de emotionele en attitude-afhankelijke elementen.
In het geval van interculturele communicatie worden de woorden en de onderliggende betekenissen op verschillende manieren geïnterpreteerd.
Intercultural communication is perceived as being somewhat problematic, given the varied cultures that come into contact with one another. Misunderstanding and communication breakdown are said to mark many intercultural encounters as participants rely on the norms of their mother tongue and native culture to interpret meaning (Kaur, 2011).
Dit houdt in dat leerders hun culturele attitudes, gewoontes, normen en waarden transfereren, meeneemen naar de andere cultuur, zonder dat ze zich realiseren dat het niet past in die cultuur. Het is ook een algemeen bekend verschijnsel dat de normen en waarden die we in de les proberen door te geven aan de studenten niet altijd worden ontvangen. We kunnen het in de les over samenwerking, democratie, tolerantie, respect voor elkaar, vrijheid, solidariteit, gelijkheid, etc. hebben, maar we kunnen niet met zekerheid stellen dat deze waarden, niet allemaal even diep geworteld in onze samenleving en cultuur, inderdaad ook door zullen dringen tot het hart en hoofd van onze leerlingen of studenten.
Als er een duidelijk verschil is tussen de eigen normen en de normen die door de vreemde taal worden vertegenwoordigd, zullen deze in de weg staan van moeiteloze, geoliede communicatie.
Om de communicatie soepel te laten lopen en misverstanden zo goed mogelijk te kunnen vermijden, moeten we van leerders intercultureel competente taalgebruikers maken.
Maar hoe doen we dat? Hoe bereiken we dit doel?
| |
Communicatieve vaardigheden en interculturele communicatieve competentie
Het woord ‘intercultureel’ houdt in dat er twee of meerdere culturen betrokken zijn bij de communicatie. Wanneer we een vreemde taal op school beginnen te leren, nemen we onze eigen cultuur mee. We hebben ook onze identieit die haar roots in de cultuur van ons land heeft. We hebben ook tot een bepaalde mate besef van onze eigen cultuur, zeker wanneer we met andere culturen worden geconfronteerd. Wat we meestal
| |
| |
zien, dat zijn stereotypen: Hongaren eten veel en vet, Nederlanders zijn zuinig, Duitsers houden van orde, Italianen zijn chaotisch, etc.
Voor interculturele communicatieve competentie zijn bepaalde attitudes, kennis en vaardigheden nodig, het is lang niet voldoende om alleen linguïstische, sociolinguïstische en discursieve competentie onder de knie te hebben. De attitudes die nodig zijn volgens Byrams model (1997) zijn interesse en openheid en een attitude om de eigen cultuur en de andere cultuur niet te willen beoordelen als superieure of inferieure, betere of slechtere.
Volgens de nieuwste definities, interculturele communicatieve competentie is ‘the ability to communicate effectively in cross-cultural situations and to relate appropriately in a variety of cultural contexts’ (Bennett and Bennett, 2004).
Dit is een heel vage definitie die we als taaldocent met echte inhoud moeten kunnen vullen. In de literatuur worden dan ook verschillende kenmerken voor de intercultureel competente vreemdetaalspreker opgesomd:
Nummer 1 is kennis. Dat is dus vooral Cultuur met een hoofdletter ‘c’, waarbij kennis een grotere rol speelt. Ik denk dat we op dit gebied het vrij goed doen, als de student leert wat er in zijn boek of schrift staat, dan zal hij deze kennis kunnen verwerven.
Maar er moeten ook vaardigheden aangeleerd worden en een nieuwe attitude tegenover de vreemde cultuur moet worden gevormd. Ook de Raad van Europa stelt dat ‘intercultural competence depends to some extent on relevant cultural knowledge, but it also depends on other factors, including the individual's affective and attitudinal orientation and interpersonal skills.’ (Council of Europe 2001, pp.104f.)
Het gaat hier dus naast kennis ook om emotionele, persoonlijke en attitude-afhankelijke factoren.
Volgens Shadid (2010) kan een intercultureel competent persoon omschreven worden als iemand die:
(1) | weinig vooroordelen heeft, |
(2) | over een sterk empatisch vermogen beschikt, |
(3) | open minded is, |
(4) | bereid is de wereld ook via de bril van anderen te bekijken, |
(5) | ambiguïteit tolereert, |
(6) | een cultuurrelativistische houding heeft, |
(7) | zich gemakkelijk aanpast in nieuwe en onbekende situaties, |
| |
| |
(8) | kennis heeft van de omstandigheden en culturen van andere groepen, |
(9) | in de omgang met anderen naar overeenkomsten zoekt, en |
(10) | anderen respecteert en rekening houdt met hun wensen. |
Dit is dus het ideaal. Maar is het haalbaar? Het lijkt bijna onmogelijk om een levend voorbeeld te vinden die op alle 10 de punten competent zou zijn. Het is ook moeilijk om ons voor te stellen dat deze vaardigheden en houding in een cursus geleerd kunnen worden. Het moeilijkste is dan ook dat het hier niet om talige maar vooral om psychische en mentale elementen gaat: we spreken hier over empathie, houdingen, waarden, bereidheid en kennis. Behalve kennis hangen deze factoren sterk van je opvoeding en persoonlijkheid af. Als je over empatisch vermogen beschikt, is je taak makkelijker dan wanneer je er niet over beschikt. Als je de neiging hebt om de wereld ook via de bril van anderen te bekijken, dan zal het je niet zoveel inspanning kosten om je te verplaatsen in de andere cultuur. Maar de vraag is natuurlijk wat er gebeurt als je dat niet bent, als je dat niet kunt. Moet de taaldocent dan als een psycholoog te werk gaan en de persoonlijkheid van de leerder proberen te ontwikkelen? Worden hiermee geen grenzen overschreden? Zijn we dan uiteindelijk niet bezig om iemand te veranderen in plaats van hem een taal te leren? Hebben we als docent recht om dat te doen?
In hoeverre kunnen we de waarden en normen van de te leren cultuur de leerders op te leggen? In hoeverre kunnen we kritisch zijn tegen en een oordeel uitspreken over de vreemde cultuur?
Dit zijn allemaal vragen die je als docent voor jezelf moet beantwoorden. Maar ik denk ook dat je als student, iemand die als volwassene een vreemde taal leert, op een gegeven moment geconfronteerd wordt met deze vragen.
Dit is dus de algemene kant van het intercultureel aspect van cultuur. Maar wat betreft de Nederlandse cultuur, zitten we in een behoorlijk moeilijke, paradoxale situatie:
wat wij de ‘kernwaarden’ van de Nederlandse identiteit noemen, dat zijn allemaal waarden die juist niet voorschrijven wie of hoe je moet zijn. Anders gezegd: de waarden die wij in Nederland heel belangrijk vinden, zoals vrijheid, autonomie en tolerantie, zijn allemaal waarden die geen normen kunnen zijn. Je kunt vrijheid niet opleggen zonder iemand onvrij te maken. En je kunt iemand ook niet dwingen autonoom te zijn zonder zijn autonomie af te pakken (Rob Wijnberg, filosoof, columnist).
| |
| |
http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20100317_columncultuurencultuu rverschillen04
Wat we als docent natuurlijk wel kunnen doen is dat we de vreemde cultuur als voorbeeld aan de leerder voorhouden en dan moet hij maar zelf weten wat hij ervan vindt, dan moet hij er zelf een beeld over vormen. Misschien vindt hij het de moeite waard om er iets van over te nemen, of misschien vindt hij het interessant om over bepaalde aspecten van de andere cultuur na te denken en op deze manier voor zijn eigen cultuur een spiegel voor te houden. Het belangrijkste is dat de leerder zich ervan bewust wordt dat de kennismaking met de andere cultuur een verrijking kan zijn en geen bedreiging hoeft te vormen voor zijn eigen identiteit en cultuur.
| |
Geert Hofstedes cultuurmodel
Één van de bekendste onderzoekers die zich met cultuur en interculturele communicatie bezighoudt, is de Nederlander Geert Hofstede. Hij heeft eind jaren '60 al een grootschalig onderzoek gedaan naar cultuurverschillen in internationale bedrijven en tot heden is hij bezig om zijn cultuurmodel uit te werken. Waar Hofstede vooral geïnteresseerd was, was de effectiviteit van interacties tussen mensen uit verschillende culturen. In zijn onderzoeken heeft hij vijf factoren voor 76 landen in kaart gebracht. Per land wordt er een score opgevoerd op een schaal van 1 tot 100 voor elke dimensie. Hoe hoger de score hoe meer de betreffende dimensie naar voren komt in de cultuur. Hofstedes oorspronkelijke cultuurmodel bestond uit 4 dimensies, later werd het met een vijfde dimensie uitgebreid. Ik ga jullie dit model voorleggen en vervolgens gaan we bekijken hoe we dit toe kunnen passen op onze vreemdetaalonderwijs situatie.
| |
Machtsafstand
Machtsafstand vertelt ons iets over de mate waarin de minder machtige leden van een maatschappij verwachten en accepteren dat macht ongelijk verdeeld is en dat er een hiërarchie bestaat.
Landen met een grote machtsafstand zijn Latijns-Amerikaanse en Arabische landen, maar bijvoorbeeld België scoort hier ook vrij hoog, Nederland en Zweden laag. Denemarken en Oostenrijk scoren extreem laag.
| |
| |
In landen met een kleine machtsafstand speelt elkaars vertrouwen en begrip voor elkaar een belangrijke rol. Mensen beseffen dat ze afhankelijk zijn van elkaar en dat ze elkaar nodig hebben om hun doelen te bereiken. Mensen zijn gelijk, baas en werknemer, docent en student hebben elkaar nodig, kunnen niet zonder elkaar, het zijn partners, ondanks de hiërarchie. Landen met een grote machtsafstand hebben doorgaans een zwak democratisch systeem, paternalisme is vaak aanwezig, je moet dankbaar zijn aan mensen die je helpen om hoger te kunnen klimmen in de hiërarchie.
| |
Individualisme
Een samenleving is individualistisch als de onderlinge banden tussen de leden ongedwongen zijn. In een individualistische samenleving zorgt iedereen voor zichzelf en zijn naaste familieleden. De individualismescores van een land lijken evenredig te lopen met het BNP van dat land; ‘rijke’ landen zijn individualistisch en arme landen zijn in het algemeen collectivistischer. In individualistische landen worden werk en privé sterk gescheiden gehouden. De meeste West-Europese landen scoren hoog op individualisme.
Een collectivistische maatschappij legt de nadruk op het samenhorigheidsgevoel: een individu is altijd lid van een grotere groep, van de natie, van de stam, van het bedrijf. Leden van een groep zorgen levenslang voor elkaar, vaak in ruil voor loyaliteit.
In een individualistische samenleving is iedereen verantwoordelijk voor zichzelf, eigen initiatief en prestaties worden hoog gewaardeerd. Iedereen heeft recht om zijn mening te formuleren en te uiten. Normen en waarden gelden voor iedereen.
| |
Masculiniteit
De mate van masculiniteit of femininiteit geeft aan in hoeverre waarde wordt gehecht aan traditioneel mannelijke en vrouwelijke kwaliteiten en emotionele sekserollen. Mannelijke waarden zijn onder meer competiviteit, assertiviteit, ambitie, de nadruk ligt op prestatie, geld verdienen en succes. Hiertegenover staan vrouwelijke waarden zoals bescheiden gedrag, dienstbaarheid en solidariteit. Het belangrijkste waarde is de kwaliteit van het leven. In ‘masculiene’ landen is er een duidelijke rolverdeling tussen man en vrouw, terwijl in ‘feminiene’ landen de rolverdeling tussen man en vrouw elkaar overlappen. Hofstede
| |
| |
bestempelde Japan als de meest masculiene samenleving en Zweden als de meest feminiene samenleving, ook de Nederlandse samenleving werd zeer feminien gevonden.
In een feminiene samenleving moeten de seksen gelijk zijn. Een man kan in zo'n maatschappij ook zorgzaam zijn. Mensen die hulpbehoevend zijn, moeten geholpen worden.
| |
Onzekerheidsvermijding
Onzekerheidsvermijding zegt iets over de mate waarin mensen zich bedreigd voelen door onzekere of onbekende situaties en deze proberen te vermijden. Hoge mate van stress en een grote behoefte aan voorspelbaarheid zijn kenmerkend voor landen met een hoge (of sterke) onzekerheidsvermijding. Daarom hebben deze landen ook een behoefte aan regels en formaliteit. Oost-Europese en Latijns-Amerikaanse landen scoren hier hoog, Nederland scoort gemiddeld, Engeland scoort laag.
In een samenleving met een lage (of zwakke) onzekerheidsvermijding is risico's nemen vanzelfsprekend. Emoties hoeven niet altijd geuit te worden. Te veel regels moeten vermeden worden, als regels niet goed toepasbaar zijn, moeten ze veranderd worden. In landen met een hoge onzekerheidsvermijding willen mensen alles onder controle hebben, alles wat anders is, vindt men bedreigend en wil men met regels en rituelen zelf in handen nemen. Als deze niet worden nageleefd moet er op de een of andere manier boete voor worden betaald.
| |
Lange- of kortetermijndenken
In deze later toegevoegde vijfde dimensie staat langetermijndenken, en het stellen van doelen centraal. Beloning in de toekomst is kenmerkend voor langetermijndenken. Dit wordt geassocieerd met (oosterse) spaarzaamheid, vasthoudendheid en respect voor traditie. In kortetermijndenken, daartegenover staat de (westerse) drang naar waarheid en onmiddellijk resultaat. Oosterse landen scoren hoog op langetermijndenken, Nederland scoort gemiddeld.
Wat zijn de culturele aspecten mbt. taalleren waarbij kleine machtsafstand, individualisme, femininiteit, zwakke onzekerheidsvermijding en kortetermijndenken een rol kunnen spelen? Hoe kunnen deze aspecten aan studenten getoond worden en hoe kunnen ze die in hun interculturele communicatie gebruiken?
| |
| |
Meestal wordt er verondersteld dat cultuur pas op een hoger taalniveau geïntroduceerd kan worden in het taalonderwijs. Leerders moeten over een vrij hoog niveau van taalkennis beschikken om over abstracte onderwerpen te kunnen lezen of spreken. Dit klopt voor een deel. Natuurlijk kun je aan je beginners niet meteen in het Nederlands uitleggen wat verzuiling betekent, en wat voor gevolgen het heeft gehad voor het Nederlandse omroepstelsel, maar elke tekst, zelfs elk plaatje draagt met zijn karakter bij aan het leren kennen van de andere cultuur.
Ik ga nu een beginnersmethode analyseren om te laten zien dat je vanaf het eerste moment studenten er op de culturele aspecten attent kan maken. En zoals bij elke leergang, kun je hier ook het best met een cyclische opbouw werken. Als er een aspect behandeld wordt, dan kan en moet het later herhaald en aangevuld worden, op een hoger taalniveau.
| |
Nederlands in gang
B. de Boer, M. van der Kamp, B. Lijmbach, Coutinho, 2010
Nederlands in gang maakt deel uit van een serie taalboeken voor hoogopgeleide buitenlanders. De overige twee zijn Nederlands in actie en Nederlands op niveau. De serie werd geschreven door docenten die verbonden zijn aan het Talencentrum van de Rijksuniversiteit Groningen. Nederlands in gang is een beginnersmethode Nederlands als tweede- of vreemdetaal voor hoogopgeleide anderstaligen, onafhankelijk van hun moedertaal. De woordenlijsten zijn dan ook in het Engels gegeven en het voorwoord is ook in het Engels.
Verdeeld over achttien hoofdstukken komen in het boek alledaagse situaties aan bod. Het is de bedoeling dat de leerder zo snel mogelijk aan het woord komt, kan lezen, schrijven en luisteren. Naast deze vaardigheden krijgt ook cultuur expliciet een plaats in het boek. Bijna elk hoofdstuk heeft een onderdeel cultuur: heel kort en makkelijk, aangepast aan het taalniveau van de leerders, worden er culturele aspecten van een gesprek of van een verschijnsel behandeld.
Maar cultuur zit ook verborgen in de teksten. Op het moment dat je een tekst begint te lezen kun je elementen aanwijzen die heel duidelijk een culturele dimensie in zich hebben.
Het doel van mijn bijdrage is dan ook om te laten zien dat je op basis van deze elementen op een natuurlijke, interculturele manier kennis en vaardigheden kan bijbrengen bij de leerders.
| |
| |
Ik ga nu heel concreet naar de leesteksten kijken en deze elementen aanwijzen. Hierbij doe ik een beroep op Hofstedes model.
Ik ga ook niet alles noemen, elementen die voor ons of voor de meeste westerse leerders vanzelfsprekend zijn, laat ik buiten beschouwing. Waar het zinvol is, ga ik contrastief te werk en noem ik de verschillen met de Hongaarse cultuur.
In Les 1 komt meteen een onderwerp aan de orde dat eigenlijk een behoorlijke achtergrondkennis vereist, namelijk het onderwerp ‘u’ of ‘jij’ zeggen. Tutoyeren, het gebruiken van ‘jij’ in informele situaties komt voor een groot deel overeen met de Hongaarse manier van ‘jij’ zeggen, hoewel Nederlanders elkaar sneller of eerder met ‘je’ aanspreken dan Hongaren. Bij Vlamingen ligt het weer anders.
In Nederland gebruik je ‘u’ in formele(re) situaties, tegenover mensen die je met meneer of mevrouw aanspreekt, terwijl het gebruik van ‘je’ alleen correct is als je de persoon met zijn/haar voornaam aanspreekt. Je kunt dus niet zeggen:
* Hanneke, wilt u iets drinken?
Dit is een contaminatie van de informele aanspreekvorm met voornaam en van het formele personaal pronomen ‘u’. In het Hongaars is het echter gebruikelijk en correct om iemand bij de voornaam te noemen en tegelijkertijd de formele ‘u’ te gebruiken:
Károly, kér valamit inni? (Karel, wilt u iets drinken?)
Het duidt echter op een veel grotere afstand tussen de sprekers als je een persoon bij zijn achternaam noemt.
Kovács úr, kér valamit inni? (Meneer Kovács, wilt u iets drinken?)
In Nederland wordt de ‘u’-vorm relatief weinig gebruikt. Het verschijnsel van tutoyeren in het Nederlands is iets wat op kleine machtsafstand duidt. Tutoyeren veronderstelt een hogere mate van vertrouwen en begrip, een minder strenge hiërarchie tussen de sprekers. Deze kleinere machtsafstand en het aanvullen van hiërarchie met vertrouwen is bijvoorbeeld kenmerkend voor de relatie docent-student. In Hongarije zegt men over het algemeen ‘u’ tegen een docent, in Nederland ‘je’. Het achterliggende gedachte in Nederland is dat we collega's zijn, mensen die samenwerken voor een bepaald doel, voor het doorgeven van kennis aan de volgende generatie. In Hongarije is de relatie tussen docent en student eerder één
| |
| |
waarbij de docent, die een hogere status heeft, het voor het zeggen heeft en de student moet bewijzen dat hij de nodige kennis verworven heeft. Het interessante is dat de kleinere machtsafstand in Nederland niet impliceert dat er minder gepresteerd moet worden, naar mijn idee wordt er vaak meer serieus werk van een Nederlandse student verwacht dan van een Hongaarse.
Kleinere machtsafstand betekent nog niet per se minder respect. Het vreemde is juist dat grotere machtsafstand er op respect uit is, maar juist omdat er ook een element van afhankelijkheid in de onderdanigheid in zit, staat het prestaties in de weg. Voor creatieve, goede prestaties moet je blijkbaar het gevoel hebben van eigen verantwoordelijkheid. Als dit gevoel niet geboren wordt dan kun je makkelijker achter de hiërarchische relatie blijven schuilen en niet voor je eigen, creatieve ideeën opkomen.
De taak van opvoeding, van scholen en van het hele onderwijs is om nieuwe generaties de weg te wijzen in het labyrint van het leven: hoe functioneert de samenleving, wat zijn haar normen en waarden, wat zijn de richtlijnen langs welke we een succesvol en gelukkig leven kunnen leiden. Hiermee verbindt het onderwijs en de opvoeding het verleden met de toekomst, de nieuwe generatie met de tradities en gewoontes.
In onze tijd zijn echter vernieuwing, modernisering, innovatie en ontwikkeling sleutelwoorden geworden. Er is dus een extra taak voor het onderwijs bijgekomen, namelijk die van het opleiden voor verandering, vernieuwing. Om dit doel te kunnen bereiken zou een kleinere machtsafstand tot betere resultaten kunnen leiden. Op scholen en universiteiten waar plaats is voor initiatieven van de kant van leerlingen en studenten, waar docenten niet direct zeggen wat studenten moeten doen, maar waar ze de nodige ruimte overlaten aan degenen die een lagere status hebben.
In culturen met een zwakke onzekerheidsvermijding is ook de status van docenten anders dan in culturen met een sterke onzekerheidsvermijding. Bij zwakke onzekerheidsvermijding mogen docenten bijvoorbeeld zeggen dat ze iets niet weten. Ze worden niet geacht om alle antwoorden te hebben. Hun deskundigheid wordt niet meteen in twijfel gebracht als ze erkennen dat ze niet alles weten. Ze kunnen juist als voorbeeld voor de studenten staan: een docent is iemand die er hard voor heeft moeten werken om te bereiken wat hij bereikt heeft.
Bij sterke onzekerheidsvermijding waarderen studenten over het algemeen gestructureerde onderwijssituaties, ze willen ook de juiste antwoorden weten. Bij zwakke onzekerheidsvermijding echter waarderen studenten ongestructureerde vormen en discussies. Hier ligt de nadruk niet zo
| |
| |
zeer op wat je al weet en kent, maar hoe je deze kennis in dienst van je vaardigheden kan inzetten. Hier wordt kennis en ervaring gedeeld, er is een duidelijke interactie tussen docent en student.
In Les 2 ‘In de kantine’ komt meteen een intercultureel element aan de orde. Eén van de gesprekspartners Susy, komt uit Engeland. De andere gesprekspartner is vermoedelijk een Nederlandse. Op het plaatje naast de tekst zien we twee jonge vrouwen aan tafel zitten. Eén van hen heeft een donkere huidskleur. Een ander intercultureel aspect is dat de ouders van het Nederlandse meisjes op vakantie zijn in Indonesië. Niet in China of Amerika of Chili, maar juist in Indonesië.
Het koloniale verleden van Nederland is eigenlijk heel diep geworteld in de cultuur. Met behulp van de literatuur over dit verleden (denk bijvoorbeeld aan de romans van Hella Haasse) probeert de hele gemeenschap te verwerken wat er destijds gebeurd is. Zoals Hofstede (2010) zegt worden er in een feminiene samenleving (en de Nederlandse is er een) meer romans gelezen dan feitelijke literatuur. Maar het gaat hier niet alleen om de literatuur. Ook in het dagelijks leven zien we duidelijke sporen van een gezamenlijk verleden. Ik heb nog nooit een Nederlands huishouden gezien zonder sambal oelek of een of ander soort ketjap, bijvoorbeeld. Ook in de dagbladen worden de politieke gebeurtenissen in Indonesië op de voet gevolgd. De grootste vakgroepen neerlandistiek vind je ook in Indonesië met duizenden studenten die Nederlands willen leren. Er bestaat dus nog steeds een sterke, nauwe band met Indonesië terwijl dit land al in 1949, dus meer dan 60 jaar geleden onafhankelijk werd van Nederland.
Deze verbondenheid met het verleden wil niet zeggen dat Nederlanders in het verleden zouden leven of dat ze constant met hun eigen geschiedenis bezig zouden zijn. Integendeel.
Volgens het cultuurmodel van Fons Trompenaars (Riding the Waves of Culture, 1995) verschillen culturen van elkaar ook wat betreft hun houding tegenover het verleden, het heden en de toekomst. Er zijn zg. synchronische en sequentiële culturen. In een sequentiële cultuur, zoals de Nederlandse of de Amerikaanse, wordt tijd als lineair ervaren. Tijd is een opeenvolging van gebeurtenissen in een rechte lijn. In een synchronische tijdsbeleving staan verleden, heden en toekomst altijd met alkaar verbonden.
Dit verschil in tijdsbeleving heeft zijn impact op planning, strategie en investering.
| |
| |
Het feit dat Nederland een sequentieel tijdsbesef heeft, wil niet zeggen dat Nederlanders geen respect hebben voor hun eigen verleden en tradities. Dit gevoel van samenhang met het eigen verleden - zonder dat je er constant over zou klagen (wat wij het in Hongarije vaak doen) garandeert dat we onze plaats in de wereld kunnen vinden als gemeenschap, als land. Kennis over het verleden is op zich nog geen waarborg voor een gelukkig en succesvol heden en toekomst. Bezig zijn met het verleden kan ook op een negatieve, destructieve manier gebeuren, waarmee slechts een nostalgie naar de oude glorie wordt gevoed. Maar wat gebeurt er als de oude glorie er niet meer is? Nederland heeft geen kolonieën meer. Toch voelt ze een duidelijke verantwoordelijkheid voor een land als Indonesië, of Suriname. In geval van Suriname is deze band zo sterk dat dit land nu ook één van de drie partijen uitmaakt die de Nederlandse Taalunie vormen. Dus op het gebied van de taal is deze verbondenheid ook op hoog, administratief en politiek niveau te achterhalen. Een andere dimensie komt hier ook nog bij.
Volgens Hofstedes model is de Nederlandse samenleving feminien van karakter. Een van de kenmerken van een feminiene samenleving is dat er hulp wordt geboden aan arme landen, ook aan de oude kolonieën. Natuurlijk moet je hier bijzeggen dat je over een relatief hoge mate van rijkdom moet beschikken om je er vrij en rijk genoeg voor te voelen om ontwikkelingsamenwerking te steunen. Masculiene samenlevingen aan de andere kant vinden dat een land het aan zichzelf te danken heeft hoe rijk of arm het is en dat arme landen zichzelf maar moeten redden. De feminiene aard van de Nederlandse samenleving manifesteert zich ook wanneer er donaties worden gevraagd in noodsituaties: bij natuurrampen of bij hulp voor oorlogsgebieden en vluchtelingenstromen. Ook kinderen adopteren uit een derdewereldland is mogelijk. Als gevolg heeft Nederland een vrij positief beeld in het buitenland, maar het land heeft ook een relatief positief zelfbeeld.
Hier zien we tegelijkertijd een spanning tussen het individualistisch karakter van Nederland aan de ene kant en de feminiene dimensie aan de andere kant. Terwijl in een individualistische maatschappij de ‘ik’, het individu op de eerste plaats staat, wordt in een collectivistische maatschappij de nadruk gelegd op samenhorigheidsgevoel. Nederland is een sterk individualistische maatschappij: na de anglosaksische landen scoort Nederland het hoogst op individualisme. Tegelijkertijd is het ook een feminien land, waar waarden als solidariteit, zorgzaamheid en bereidheid om te helpen voorop staan. Naar mijn idee beïnvloedt deze combinatie van de twee
| |
| |
dimensies de houding ten opzichte van de eigen geschiedenis. Er wordt niet zo veel over het verleden gesproken, er wordt wel iets gedaan om de wonden van het verleden te helen.
In ditzelfde hoofdstuk, onder de kop ‘Cultuur’ lezen we dat een Nederlands gezin gemiddeld 1,7 kinderen heeft. Dit is weer iets wat vergelijkbaar lijkt te zijn met de Hongaarse situatie en de statistieken. Maar wat er achter het concept ‘gezin’ in ons hoofd zit, is iets heel anders. Het meest opvallende is misschien het feit dat als je 18 wordt, je in Nederland het ouderlijk huis verlaat. Ook al blijf je in dezelfde stad wonen, waar je ouders wonen, je gaat hoogstwaarschijnlijk een kamer huren. Het Hongaarse concept over het gezin houdt niet in dat een kind op z'n 18e het ouderlijk huis verlaat. In Nederland is het min of meer vanzelfsprekend. De mate van individualisme, onafhankelijkheid van instituties - het gezin is tenslotte ook een institutie -, is kenmerkend voor een samenleving. Onafhankelijkheid leer je eigenlijk het best binnen je gezin. Ook wat betreft machtsafstand, zien we dat ouders hun kinderen als gelijken beschouwen. In een modern gezin is alles onderhandelbaar. Gehoorzaamheid is passé. Ook bij zwakke onzekerheidsvermijding zien we dat er geen behoefte bestaat aan te veel regels, soepelheid wordt gewaardeerd.
In een individualistische maatschappij zorg je in eerste instantie voor jezelf en je gezin. Maar dit veronderstelt een hoge mate van rijkdom en welvaart. Als je in Nederland een kind krijgt, moet je binnen 3 maanden terug naar je werk. En dan moet je kinderopvang of een oppas betalen. Omdat kinderopvang wegens de bezuinigingen van de laatste jaren veel duurder wordt, kiezen veel werkende ouders ervoor opa en oma in te schakelen als vaste oppas.
Een nieuwe trend zien we dus hier, dankzij de economische crisis: een lager welvaartsniveau heeft blijkbaar een uitwerking op een dimensie, zoals individualisme. Vanaf het moment dat je kind niet op professionele, geïnstitutionaliseerde kinderopvang zit, en je wordt aangewezen op familieleden, krijgt het individualistische karakter van de samenleving een stootje.
Dit kan bijvoorbeeld als onderzoeksonderwerp dienen om in de komende jaren te gaan kijken wat voor socioculturele veranderingen en trends er op het gebied van individualistische samenleving te achterhalen zijn. De categorieën in cultuurmodellen zijn nooit rigide, daarom is Hofstede bijvoorbeeld ook steeds bezig om zijn model aan te passen aan de nieuwe ontwikkelingen die zich manifesteren in de verschillende facetten van cultuur.
| |
| |
Het is dus feit dat de culturele dimensies waarlangs we nu denken allemaal bloot staan aan economische, politieke, maatschappelijke veranderingen. Zelfs één politieke beslissing kan haar uitwerking hebben op een maatschappelijke dimensie. Daarom is het ook uitermate gevoelig om iets over cultuur te vertellen aan studenten. Het dynamische karakter van cultuur maakt het ook moeilijk om alleen in stereotypen te denken. Maatschappelijke, politieke veranderingen gebeuren in hoog tempo en hebben altijd een uitwerking op de cultuur met een kleine ‘c’.
In les 4 leren we hoe je een eetafspraak kunt maken. Bij het maken van een afspraak zijn Nederlanders helder en direct. In Hongarije maken we vaak vage afspraken en het wordt pas duidelijk wat we precies willen als we elkaar zien. Hier vraagt een van de sprekers bij het maken van een afspraak:
- Blijf je ook eten?
In Nederland is het niet vanzelfsprekend dat je aan een gast een hele maaltijd aanbiedt. Dit moet van tevoren afgesproken worden. Als het niet expliciet gezegd wordt, dan is het onwaarschijnlijk dat je kunt blijven eten. Nederlanders koken op maat, je kunt gewoon niet zo makkelijk meeëten. Het is niet zo dat er een grote pan gevuld wordt met eten en als er mensen langskomen kunnen zij ook makkelijk meeëten. Je komt sowieso niet zomaar toevallig bij iemand langs, zonder afspraak. Eetgewoonten zijn sterk cultuurbepaald. De positie van eten is dan ook zeer verschillend in Nederland en Hongarije.
Buitenlanders vinden een vraag zoals ‘Blijf je ook eten?’ over het algemeen niet zo vriendelijk, niet zo gastvrij. Het klinkt in onze oren niet echt als een uitnodiging, het lijkt eerder een vraag waar je met ‘nee’ op moet antwoorden. Maar voor Nederlanders is het de normaalste zaak van de wereld om aan elkaar te vragen of je blijft eten of niet. Je onderhandelt ook over eenvoudige alledaagse onderwerpen om misverstanden te voorkomen. Dat zien we ook in Les 6.
Hier zitten we in een restaurant en zijn we getuigen van een gesprek tussen een stel. Ze zijn aan het discussiëren over wat ze gaan eten. Er wordt overlegd over wat ze bestellen: of ze een voorgerecht gaan nemen en of ze het nagerecht meteen moeten bestellen of pas later. Het hele gesprek is zó Nederlands! Het gaat hier om een eenvoudig gesprek, waarbij het eten in een restaurant wordt gekozen. En dit gesprek bestaat eigenlijk uit constant overleggen met elkaar: hoe doen we dit, hoe doen
| |
| |
we dat? Wanneer doen we het? Wat doe jij? De leerder is ongeveer 6 weken bezig om Nederlands te leren en in Les 6 krijgt hij al het poldermodel voorgeschoteld. En terecht! Dit is naar mijn idee het meest karakteristieke van de Nederlandse cultuur.
De gesprekspartners hebben duidelijke voorkeuren en wensen, dat maken ze ook aan elkaar duidelijk en vervolgens overleggen ze met elkaar. Iedereen moet tevreden zijn.
Tijdens het eten geven de sprekers hun mening - positief en negatief - over de gerechten. Mening geven heeft ook een hele andere plaats en functie in de Nederlandse cultuur dan in de Hongaarse.
Hier zien we vier van de vijf dimensies: die van kleine machtsafstand, individualisme, femininiteit en zwakke onzekerheidsvermijding naast elkaar, in een kort dialoogje.
Bij kleine machtsafstand hebben mensen gelijke rechten. Bij een discussie, bij een overleg is het ook mogelijk dat ze hun inbreng hebben, dat ze hun mening vertellen. Als baas en medewerker partners zijn, dan moeten ze ook naar elkaar kunnen luisteren. Er is een drang om een gezamenlijk standpunt te kunnen vinden om taken optimaal uit te kunnen voeren - tot ieders tevredenheid. Taken en doelen moeten dus ook duidelijk geformuleerd worden en daarvoor moeten ze besproken worden. Op de werkvloer en in de politiek in de vorm van vergaderingen, in privé gesprekken met constant overleggen. In elke situatie en overal.
De Franse schrijfster Sophie Perrier, die een boek schreef met de titel De mannen van Nederland, zegt dat het poldermodel zelfs in bed toepasbaar is. Alles is bespreekbaar, en het is ook de normaalste zaak van de wereld dat je met elkaar bespreekt wat je bezighoudt. Beslissingen, waar je honderd procent achterstaat, leiden tot de grootste tevredenheid. Gaat het om een partner, een buurman of om iemand uit je team op je werk, het maakt niet uit, je blijft overleggen.
Bij de dimensie van individualisme hoort ook het recht op meningsuiting.
In Nederland wordt er van je verwacht dat je over de gebeurtenissen die betrekking hebben op je leven een eigen mening vormt en dat je die ook uit, ook al is het niet altijd positief. Je leert ook op school, al op jonge leeftijd dat je een eigen mening moet hebben, en niet de voorgekauwde ideeën van je leraar of van je ouders moet opzeggen. Je leert ook dat je je negatieve mening ook kan uiten, maar dan wel op een redelijk beleefde en tegelijkertijd rechtstreekse manier. De verwachting van de kant van de gemeenschap dat haar leden hun mening uiten, stimuleert ook discussies.
| |
| |
Kinderen leren op school hoe ze moeten argumenteren, hoe ze hun eigen mening kunnen verdedigen. Tegelijkertijd wennen ze er ook aan om andere meningen te horen en te weerleggen.
Overleggen, besprekingen zijn feminien van aard, ze getuigen van een streven naar samenwerking en ze veronderstellen een zekere mate van openheid tegenover andere ideeën en meningen. Deze gesprekken versterken het samenhorigheidsgevoel, en de tevredenheid die uit het consensus voortkomt. Deze tevredenheid is de basis voor de kwaliteit van het bestaan - dit is tenslotte de belangrijkste waarde in een feminiene samenleving, in tegenstelling tot prestatie, die in masculiene samenlevingen het hoogst staat.
Tijdens overleg en discussie leer je dat er degelijke verschillen in mening kunnen bestaan, en dat deze verschillen natuurlijk zijn. Je moet met deze verschillen leren omgaan en je partners niet dwingen om jóuw mening over te nemen. Tolerantie kan ook hieruit geboren worden: je went eraan om andermans ideeën te horen, je moet je er in ieder geval deels inleven om de gedachtengang te kunnen volgen. Als je al andermans ideeën begrepen hebt, heb je een stap gezet in de richting om de wereld via iemand anders z'n bril te bekijken - één van de 10 criteria waar volgens Shadid een intercultureel competent persoon aan moet voldoen.
We zien dus bij zwakke onzekerheidsvermijding dat tolerantie tegenover afwijkende ideeën en zelfs tegenover afwijkend gedrag aanwezig is in de samenleving en in de politiek. Dit gaat ook gepaard met een positieve houding jegens jonge mensen, die altijd op nieuwe ideeën en initiatieven uit zijn.
In Hongarije zit het anders. De verwachtingspatronen ten opzichte van meningen uiten verschillen sterk van elkaar. We hebben op school geleerd dat je je als leerling als gehoorzame onderdaan moet gedragen, dat je geen vragen stelt maar antwoorden geeft - als je überhaupt je mond opendoet. We hebben ook geleerd om je mening voor jezelf te houden, zeker in het geval dat je het niet volkomen eens bent met iemand met een hogere status.
Ook een fooi geven komt aan de orde in deze les. In het boek krijgt de ober bv. een fooi. Het moeilijke met gewoonten en conventies, zoals een fooi geven bijvoorbeeld, is dat ook mensen uit dezelfde cultuur er verschillend over kunnen denken, er anders tegenover kunnen staan. Er zijn mensen die nooit een fooi geven en er zijn mensen die het vrijwel altijd doen. Stereotypen zijn dan ook erg gevaarlijk en veel boeken over
| |
| |
cultuur en land en volk hebben de neiging om in stereotypen te vervallen. Maar hoe kun je je cursisten behoeden voor stereotypen?
Hierbij kan bijvoorbeeld literatuur, films en kunst over het algemeen van dienst zijn. In kunst worden aan de ene kant mensen afgebeeld die uniek en bijzonder zijn, aan de andere kant krijg je bij kunst ook een omgeving, een setting waar het typische (zelfs het stereotypische) afgebeeld wordt. Door literatuur lezen of films kijken kun je dus de wereld via de bril van iemand anders bekijken. Maar bij films en boeken spreek je meestal een oordeel uit over het gedrag van de mensen. Als we het over cultuur hebben, dan moeten we ernaar streven dat we geen waardeoordeel uitspreken over de gegeven cultuur. Natuurlijk vinden we bepaald gedrag, bepaalde aspecten, gebruiken vreemd omdat ze anders, verschillend zijn, ze wijken af van onze cultuur. Maar het is tegelijkertijd van wezenlijk belang voor interculturele communicatie dat we ons ervan bewust maken dat de ene cultuur niet beter of slechter is, boven de andere of onder de andere staat.
In Les 8 gaan we naar een makelaar. Wonen en de soorten woningen zijn altijd erg bepalend voor een cultuur. Ze weerspiegelen facetten van een samenleving met betrekking tot individualisme, beschikbare ruimte en respect voor elkaar. En natuurlijk zit er ook een stukje geschiedenis bij. Wanneer was een land rijk en had dus middelen om veel te bouwen, in welke staat zijn de woningen, zijn oude woningen populair of houdt men eerder van nieuwbouw?, etc.
In Hongarije hebben we ook makelaars maar die hebben een hele andere reputatie en functie dan hun collega's in Nederland. In Hongarije kun je zelf beslissen of je een huis via een makelaar wil kopen of verkopen. In Nederland kun je eigenlijk niet om een makelaar heen. In Hongarije heeft het beroep nog steeds veel negatieve connotaties (makelaars zijn oplichters, ze doen niets en verdienen veel). In Nederland is dit beeld anders.
Ook begrippen als benedenwoning (met een tuin) en bovenwoning komen aan de orde. Dit is weer iets waar geen Hongaarse vertaling voor bestaat. Je kunt natuurlijk makkelijk omschrijven dat een benedenwoning beneden is en een bovenwoning boven, maar dat er een tuin bij een benedenwoning hoort, of kan horen, is iets wat we niet kennen.
Het problematiek van trappenhuizen komt hier niet expliciet aan de orde, maar het is wel iets wat vrijwel alle buitenlanders opvalt: hoe smal en steil trappenhuizen in de stad zijn is iets onvoorstelbaars voor buiten- | |
| |
staanders. Ook onze verwachtingen m.b.t. badkamers verschillen wezenlijk van elkaar: in een oud Nederlands huis heb je een piepklein badkamertje met een wastafel, een douche en een toilet erin. Een ligbad is chic, neemt veel plaats in, het is niet gewoon, zoals bij ons.
Onder het kopje ‘Cultuur’ lezen we dan ook expliciet hoe buitenlanders over Nederlandse huizen denken: huizen worden te klein, trappen te steil, wc's en badkamers piepklein genoemd. Het feit dat er geen gordijnen zijn en dat je binnen kunt kijken bij mensen is ook iets opvallends. Deze openheid is verbluffend voor veel buitenlanders.
De Nederlandse onderzoekster, Mira Peeters-Bijlsma heeft onderzoek gedaan naar immigranten uit Duitsland. Zij heeft interviews gemaakt met mensen voordat ze naar Nederland kwamen en ze moesten dingen noemen die ze opvallend vonden in Nederland.
Gevraagd naar wat zij op het moment van migratie typisch Nederlands vonden, worden de ‘grote ramen zonder gordijnen’ het meest genoemd, een andere architectuur en een andere inrichting van de huizen. (In: Migrantenstudies, 2006, jaargang 22, nummer 2, p. 69)
Volgens de bevindingen van Peeters-Bijlsma is 42 procent van alle genoemde zaken vóór migratie van materiële aard, maar na migratie nog maar 11 procent. Er is een verschuiving richting ideële en symbolische waarden. Er is één uitzondering hierop: De ‘grote ramen zonder gordijnen’ staan voor een aantal respondenten, zo blijkt uit nadere beschouwing van de antwoorden, symbool voor de openheid van de Nederlandse samenleving. Deze ideële dimensie van cultuur wordt ná migratie duidelijk vaker genoemd dan ervoor.
Deze openheid manifesteert zich niet alleen in de architectuur, maar ook in de dagelijkse omgang, zelfs met onbekenden.
De vrouw die in de les naar de makelaar gaat, gaat ook meteen vertellen dat ze een huis voor twee personen wil omdat ze samen gaat wonen met haar vriend. Deze directheid en openheid heeft ook betrekking op minstens twee dminensies volgens Hofstedes model: kleine machtsafstand en individualisme.
In de communicatie in culturen met een kleine machtsafstand wordt je status bepaald door je eigen prestaties. Je bent ook verantwoordelijk voor je eigen gedrag. De communicatie is expliciet, direct en zakelijk eerlijk. Er wordt niet zo zeer met hints gewerkt, je zegt openlijk en rechtstreeks wat je te bieden hebt en wat je wil bereiken. Het vreemde is dat het niet alleen voor zakelijke contacten opgaat, maar ook in persoonlijke, privé
| |
| |
communicatie gebruikelijk is. Aan de andere kant dringt deze eerlijkheid en openheid m.b.t. je privé-leven door in zakelijke contacten, zoals de bovengenoemde situatie bij de makelaar. Natuurlijk wordt er niet over emoties gesproken, maar wel over feiten die je misschien in onze cultuur niet zo snel aan een onbekende zou willen vertellen. Ook als je door de ‘grote ramen zonder gordijnen’ binnenkijkt in een huis, zie je slechts de toonbare buitenkant van het privé-leven, de woonkamer. Maar dat mag en kan ook iedereen zien. Wat niet toonbaar is, de slaapkamers, dat ligt boven in een huis, waar het veel moeilijker is om binnen te kijken.
Aan het eind van het gesprek met de makelaar zegt de vrouw: ‘Ik wil dit even met mijn vriend overleggen.’ Hier ook, net als in het hoofdstuk over eten, komt overleggen weer aan de orde. Het is duidelijk dat het besproken moet worden met de vriend voordat er een beslissing wordt genomen over het huren van een huis. Overleggen en samenwerking, streven naar compromis en consensus: dit zijn duidelijke tekens van femininiteit. Volgens Hofstedes dimensies vertoont de Nederlandse cultuur veel feminiene trekken. Hier krijgen we er een te zien.
De laatste zin van de les luidt: ‘Ik bel u zo snel mogelijk voor een nieuwe afspraak.’ Het woord ‘afspraak’ is op zich al moeilijk te vertalen met één Hongaars woord. Laat staan het begrijpen en interpreteren van het hele concept rond ‘afspraak’. ‘Afspraak is afspraak’ - zeggen we in het Nederlands. Ik acht het onmogelijk dat we in het Hongaars zoiets zouden zeggen. Een afspraak is voor Hongaren altijd iets waar je nog over kan onderhandelen, waar nog iets aan te veranderen valt.
Volgens Trompenaars model gaan we op verschillende manieren met de tijd om. Ten eerste kunnen mensen uit verschillende culturen georiënteerd zijn op het verleden, heden of toekomst. Ten tweede werken mensen uit bepaalde culturen op een ‘sequentiële’ manier, dat wil zeggen dat ze zich vooral op één taak concentreren, de taken worden van tevoren gepland, tijd wordt strict ingedeeld. Men heeft het gevoel dat tijd een schaars goed is. Op tijd komen staat hoog in het vaandel.
In de zogenaamde ‘synchronische’ culturen zijn mensen vaak met meerdere taken tegelijkertijd bezig, ze houden zich niet precies aan hun schema. Ze hebben het gevoel dat tijd ruim ter beschikking staat. Er wordt niet zo nauw met tijd omgegaan, laat komen wordt ook geaccepteerd of getolereerd.
Nederland en de angelsaksische culturen horen bij de eerste groep, Hongarije eerder bij de tweede, hoewel er met de nieuwe werkcultuur bij internationale bedrijven dit een van de eerste aspecten is waar verandering
| |
| |
in komt. Dit is ook een aspect voor interculturele communicatie: een bedrijf gaat zich in een ander land vestigen, meestal om goedkopere arbeidskracht te kunnen krijgen. Tegelijkertijd wil het zijn eigen werkcultuur en tradities meenemen. In zo'n geval kun je al bij voorbaat stellen dat er zich culturele incidenten zullen voordoen wanneer de twee tradities en culturen in aanraking komen met elkaar. Hier kan een locale medewerker, een tolk, bijvoorbeeld, die de cultuur van beide landen kent, veel misverstanden helpen voorkomen.
De dimensie van tijd wordt ook in Les 9 behandeld. Hier worden de dagdelen genoemd (ochtend, middag, avond, nacht) met de precieze tijden die erbij horen. Het is heel fijn voor iemand van een andere cultuur om te weten dat de avond bv. om 6 uur begint en tot 12 uur 's nachts duurt. Voor iemand uit een Zuid-Europese cultuur is dat zeker vreemd. Wat mij betreft, en wat de Hongaarse cultuur betreft, zou ik niet zo precies kunnen zeggen of 6 uur al avond is of nog bij de middag hoort. Dit laat ook zien dat ons tijdsbesef minder precies, minder exact is dan dat van Nederlanders. Natuurlijk kunnen er altijd persoonlijke verschillen zijn, er zijn ook Hongaren die altijd op tijd komen en er bestaan ook Nederlanders die notoire laatkomers zijn. Maar de manier waarop deze houdingen door de maatschappij worden beloond of bestraft verschillen in grote mate in de twee landen.
Ook afspraken komen weer aan de orde in Les 9. Als je naar de huisarts wil, dan moet je een afspraak maken. Dit is bijvoorbeeld iets wat in Hongarije de laatste jaren gewoon is geworden. Vroeger kon je zomaar naar de huisarts, tegenwoordig moet je een afspraak maken. Dit laat ook zien dat cultuur iets dynamisch is, het verandert met de tijd. Als je cultuur beschrijft, dan doe je het op een bepaald punt in de tijd en die beschrijving is dan tijdelijk, voorlopig geldig maar op een gegeven moment misschien niet meer van toepassing. Dit is één van de grootste uitdagingen bij het geven van lessen over cultuur: ten eerste zijn culturen nooit homogeen, er zijn altijd meerdere groepen in een samenleving die hun leven op een andere manier inrichten. Met verschillende gewoonten, feestdagen, normen en waarden. Ten tweede verandert de wereld zo snel dat iets wat gisteren gewoon was, vandaag het niet meer is. Daarom is het van belang dat er niet slechts feitenkennis doorgegeven wordt aan de studenten, maar eerder een soort visie die meer inzicht geeft in de werking van een samenleving, een land en een cultuur.
| |
| |
In Les 10 komen we een nieuw aspect van interculturaliteit tegen. Nu blijkt pas dat de huisarts uit de vorige les Mehmet heet. Het is dus een hoogopgeleide allochtoon, met een beroep dat een hoge maatschappelijke status heeft. Hier wordt een positief voorbeeld aan de cursisten voorgehouden. Een allochtoon die het gemaakt heeft, die zeker hoger klom op de maatschappelijke ladder dan zijn ouders. In de grote steden van Nederland en België maken allochtonen een aanzienlijk deel uit van de bevolking. Onder twintigers en dertigers is het aantal allochtonen relatief hoog. Maar het grootste aandeel hebben zij in de leeftijdscategorie van nul tot veertien jaar. In deze groep was in 2009 in Rotterdam bijvoorbeeld, al 62 procent allochtoon. (Bron: Elsevier, 4 mei 2009).
Volgens het CBS wordt een persoon tot de groep van allochtonen gerekend als ten minste één ouder in het (niet-Westerse) buitenland is geboren. Tot de categorie ‘niet-westers’ behoren allochtonen uit Turkije, Afrika, Latijns-Amerika en Azië met uitzondering van Indonesië en Japan. Mehmet is waarschijnlijk van Turkse afkomst, behoort tot de tweede generatie allochtonen die geïntegreerd is in de Nederlandse samenleving. Helaas schopt de meerderheid van allochtonen het niet zo ver als Mehmet: uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2012 slechts 26 procent van de niet-westerse allochtonen een hbo- of wo-opleiding volgde. Tegelijkertijd zijn er ook positieve voorbeelden, zoals dat van Mehmet: tegenwoordig zie je allochtonen ook in politieke partijen en in hogere (ambtelijke) functies. Later komen we er nog op terug hoe de Nederlandse samenleving zich tegenover buitenlanders opstelt.
In deze les gaat Mehmet naar de fietsenmaker. Fiets is een symbool voor Nederland, het straatbeeld wordt door fietsen bepaald. Fietsen is geen hobby voor Nederlanders, het is een vervoermiddel waarmee (of beter gezegd waarop) kinderen opgroeien. Fietsen behoort niet tot je vrijetijdsactiviteiten, je doet het niet voor de lol of om even te ontspannen: je gaat ermee naar school en naar je werk. Ook de hoeveelheid spullen die je met de fiets kan vervoeren, en de omvang ervan is soms verbluffend voor buitenlanders. Zo heb ik een keer een man zien fietsen met een deur onder zijn arm. Het is onvoorstelbaar voor Hongaarse begrippen wat je allemaal niet mee kunt nemen op de fiets.
Fietsen kunnen ook als symbool staan voor kleine machtsafstand. In landen met een grote machtsafstand proberen machtige mensen indruk te maken, ze kopen bv. auto's die bij hun niveau passen, die statussymbolen zijn. In landen met een kleine machtsafstand proberen machtige mensen minder machtig te lijken. Ik wil natuurlijk niet zeggen dat je in Nederland
| |
| |
geen auto's ziet die statussymbolen zijn, maar misschien minder vaak dan in landen met een grote machtsafstand. En als je de fiets pakt, dan kun je het sowieso moeilijk over een statussymbool hebben. Er zijn ook duurdere fietsen maar de drang om te laten zien hoe rijk je bent, of hoe hoog je maatschappelijke status is, is zeker wat kleiner dan in geval van auto's.
Een ander cultureel aspect dat in dit hoofdstuk aan de orde komt is feestdagen vieren, met name Koninginnedag. De fietsenmaker is niet open, alle winkels zijn gesloten omdat het Koninginnedag is. De naam van deze feestdag behoort tot de groep van ‘realia’. Realia zijn termen of uitdrukkingen die ‘specifiek zijn voor een land of cultuurgebied en die elders geen of hooguit een gedeeltelijk equivalent kennen’ (D. Grit, 2010, p. 189). Feestdagen behoren tot de groep sociale-culturele begrippen. Het is niet alleen de naam die toelichting behoeft maar het hele gebeuren dat men met deze feestdag associeert. Het is iets typisch Nederlands, bij mijn weten worden de verjaardagen van vorsten in andere monarchieën niet op een soortgelijke manier gevierd. Dit is een volksfeest waaraan iedereen deel kan nemen, onafhankelijk van leeftijd, sociale status of afkomst.
Op basis van Hofstedes model weten we dat Nederland tot de landen behoort met een kleine machtsafstand. Op Koninginnedag komt dat officieel tot uiting. Iedereen is uitgenodigd om de verjaardag van de vorstin te vieren. Je zou denken dat een koningin een bijzonder elitair en chic feest voor zichzelf regelt. Integendeel. Het is een volksfeest, waar ongeacht zijn maatschappelijke status iedereen deel aan kan nemen. Een kenmerkend aspect van kleine machtsafstand is dat ‘machtige mensen minder machtig proberen te lijken’, zoals we het hierboven zagen. Ze voelen zich niet genoodzaakt om meer indruk te maken dan nodig is. Natuurlijk is de koningin een machtig persoon, met een bijzondere status, met de bijbehorende attributen (zoals haar hoed of de Gouden Koets op Prinsjesdag). Toch wil ze een gebaar maken tegenover het volk waarmee ze de bestaande machtsafstand duidelijk kleiner maakt.
In de volgende les, in Les 11 gaan we ook naar een feest maar dan naar eentje in gesloten kring. De fietsenmaker gaat naar zijn buurvrouw om haar verjaardag te vieren. Het is een feest voor familie én vrienden. Dit is iets wat in Hongarije volgens mij nauwelijks voorkomt. Je viert je verjaardag met je gezin of familie, óf met je vrienden. Je kunt ook allebei doen, maar dat de twee groepen met elkaar feest vieren, gebeurt niet.
| |
| |
Feestdagen hebben vaak een vast ritueel. In Nederland is het op verjaardagsfeesten veel sterker dan in Hongarije. Het vreemdste gewoonte op een Nederlandse verjaardag is dat je niet alleen de jarige maar ook zijn/haar familie en vrienden moet feliciteren. Je komt binnen, je loopt rond langs de gasten en je feliciteert iedereen met zijn/haar familielid of vriend/in. En als het dan zo ver is dan wordt er gezongen voor de jarige: ‘Lang zal hij/ze leven’.
Als de jarige een cadeau krijgt is het ook gewoon dat hij het meteen uitpakt, bekijkt en ervoor bedankt. Niet overal is het zo vanzelfsprekend. In oosterse culturen is het bijvoorbeeld onbeleefd om een cadeau meteen open te maken, dat doe je pas later, als de gasten weg zijn. In Nederland pak je dus het cadeau gelijk uit, hiermee toon je je interesse en dankbaarheid aan degene van wie je het krijgt. In oosterse culturen zou het echter hebberig overkomen als je het meteen zou uitpakken, daarom doe je het pas later (Van Geffen, 2003). Docenten moeten dus aan hun studenten leren hoe het in de betreffende cultuur werkt. Als je op de hoogte bent van dit soort wetenswaardigheden, dan kun je bepaalde culturele misverstanden vermijden.
Een ander bepalend aspect van cultuur is hoe we tegenover gasten staan. Hoe belangrijk is gastvrijheid, hoeveel doen we voor onze gasten, worden we verwend door onze gastheren? In dit hoofdstuk wordt het snel duidelijk. De gastvrouw zegt tegen haar gast, Tom:
- Tom, in de keuken staat koffie en taart, je weet de weg.
Dit is een zin die in het Hongaars echt onbeleefd zou overkomen. Het zou ervan getuigen dat je de komst van Tom niet echt op prijs stelt, dat je zo snel mogelijk van hem af wilt. Je laat het hem zelf uitzoeken, je begeleidt hem niet. Zijn status als gast is niet zo hoog. Je gaat ervan uit dat het een volwassen persoon is die zich kan redden, ook al staat er niemand aan zijn kant om hem de weg te wijzen. Deze houding ten opzichte van gasten getuigt naar mijn gevoel van een grote mate van individualisme - met alle gevolgen van dien.
Als we Hofstedes model bekijken dan zien we bij individualisme dat de onderlinge banden tussen individuen ongedwongen zijn, je zorgt vooral voor jezelf en misschien voor je familie. Eigen initiatief wordt gewaardeerd. Je wordt geacht je problemen te kunnen oplossen en eigenhandig te kunnen handelen. Als gastvrouw of gastheer laat je ook
| |
| |
ruimte aan je gasten over en probeer je ze niet op een paternalistische manier te besturen.
In Hongarije zou dit zeker anders gebeuren. Je voelt je als gastheer of - vrouw verplicht om voor je gast te zorgen, veel te eten te geven, en hem zo min mogelijk alleen te laten. Je bent eigenlijk verantwoordelijk voor je gast, je moet ervoor zorgen dat hij zich vermaakt. Je beschouwt je gast niet als een volwassene, maar eerder iemand die aan je toevertrouwd is. Of de gast het wil of niet, is weer een andere zaak. In een individualische samenleving is privacy een hooggewaardeerd goed waar iedereen recht op heeft. In een cultuur met een grote machtsafstand is het privé-leven ondergeschikt aan het groepsleven. Als er bezoek komt, dan staan de gasten in het focus en iedereen moet zijn privacy op de tweede plaats zetten.
In dit hoodstuk horen we een gesprek tussen een Nederlander en een Duitse vrouw. De Nederlander vraagt meteen aan het begin van het gesprek:
- Kom je uit het buitenland? Hoor ik een Duits accent?
Het is de laatste 15 jaar gebruikelijk geworden om in leerboeken NT2 buitenlanders een rol te laten spelen. Meestal waren dat allochtonen uit niet-westerse culturen, met een duidelijk buitenlands accent. Vaak was hun accent dan ook zo sterk dat de stukken, ingesproken door een allochtoon, voor vreemdetaal leerders eigenlijk niet geschikt waren. In dit boek gaat het om een Duitse studente die redelijk goed Nederlands spreekt, met een licht accent.
Een ander socio-cultureel aspect uit deze les is dat de studente een bijbaantje heeft. Ook een advertentie voor een bijbaantje staat in de les. En in deze advertentie staat nog een element dat typisch is voor het Nederlands en waarmee leerders vaak tegen aan stuiten: dit is het gebruik van Engelse woorden. In de advertentie staat: ‘Aarzel niet en join our team’. Dit is iets onvoorstelbaars voor het Hongaars, bijvoorbeeld. Je gebruikt over het algemeen geen Engelse woorden of uitdrukkingen in een tekst als er een passende vertaling voor bestaat. Dat er een Engels woord in een zin staat is nog tot daaraan toe (training, coaching, cool) maar als het om zinnen of uitdrukkingen gaat, dan wordt het wel moeilijk voor een leerder die geen of weinig Engels beheerst. Ik heb al vaker meegemaakt dat studenten zich niet realiseerden dat ze een Engels woord moesten opzoeken. Ze hebben het onbekende woord in een Nederlands
| |
| |
woordenboek opgezocht maar het stond er niet in - zeiden ze. Geen wonder...
De houding van Nederlanders ten opzichte van hun eigen taal verschilt in grote mate van die van Hongaren, Fransen of Duitsers bijvoorbeeld. We doen ons best om onze taal te behouden, er zijn velen die zich zorgen maken over het voortbestaan van het Hongaars en willen buitenlandse woorden uit de taal verbannen. Voor het Nederlands ligt het anders. Nederland als land is heel erg gericht op het buitenland, op Engeland en Amerika, openheid is een positieve waarde. De Nederlandse houding ten opzichte van de eigen taal heeft ook iets met zwakke onzekerheidsvermijding te maken. Internationalisme is iets wat geografische en historische oorzaken heeft. Als een volk gewend is om contact te hebben met mensen uit andere culturen, dan raakt het ook gewend aan onbekende situaties. Het leren omgaan met het vreemde is een oriëntatiepunt geworden, het is geen uitzondering, maar eerder een regel. Onbekende risico's maken een onderdeel van het leven uit, ze zijn niet per se bedreigend, ze kunnen ook uitnodigen tot creativiteit. Ook in taal.
Openheid en tolerantie manifesteren zich niet alleen in cultuur maar ook in taal - zoals we dat in het model van Kramsch gezien hebben. Tegelijkertijd is er ook een bereidheid om regels, ook wat betreft de taal, soepel te maken en als het nodig is aan te passen. Twee verschillende spellingen die naast elkaar mogen bestaan, spellingswijzigingen (hoewel er een juist de alternatieve spellingsvormen heeft afgeschaft), of het toelaten van woorden uit een vreemde taal zijn kenmerkend voor de taal en weerspiegelen de cultuur.
In Les 13 zien we hoe het is als je bij vrienden op bezoek gaat. De gast komt iets eerder dan afgesproken en hij verontschuldigt zich:
- Ik ben wel een beetje vroeg.
Tijdsbesef, onze verhouding tot de tijd verschilt. Nederland heeft duidelijk een monochrone, sequentiële cultuur, terwijl Hongarije eerder een polychrone of synchrone relatie tot de tijd heeft. Bij ons telt laat komen zeker niet als hoofdzonde, in Nederland geldt het gezegde: Tijd is geld. Dus moet je voorzichtig omgaan met elkaars tijd. Interessant genoeg staat ‘Tijd is geld’ in Hofstedes model onder de categorie sterke onzekerheidsvermijding. Hoewel Nederland een land is met zwakke onzekerheidsver- | |
| |
mijding, betekent dat niet per se dat het op alle punten hoog scoort. Tijd is er schaars en wordt er zuinig mee omgegaan.
Het gesprek met de gast begint op gang te komen: ze hebben het over het weer. Voor ons doet het wat truttig aan, het is een saai onderwerp. We zijn natuurlijk redelijk goed weer gewend, terwijl er in Nederland naar mijn gevoel het vaakst over het weer wordt geklaagd.
Klagen is trouwens iets wat minder geaccepteerd wordt in de Nederlandse cultuur dan in de Hongaarse. Wij klagensteen en been over alles wat er gebeurt. In Nederland wil je veel eerder verhalen kwijt waarbij je kan laten zien hoe goed je bent en wat je allemaal bereikt hebt. Als je het constant over problemen hebt, dan lijkt het alsof je niet zo veel succes boekte...
In Les 14 en 15 gaat het over de trein en het openbaar vervoer. De trein is een vervoermiddel dat hele andere connotaties oproept in Nederland en in Hongarije. Nederlanders zijn over het algemeen veel mobilier dan Hongaren, ze zijn bereid om ver van hun woonplaats te werken. Dagelijks staan miljoenen Nederlanders in de file of zitten in de trein en pendelen tussen werk en huis. De treinen rijden er heel vaak, ze zijn relatief schoon en je rijdt er meestal maar een half uur tot een uur mee. Voor ons houdt reizen met de trein iets heel anders in. Meestal ga je een langere afstand afleggen, neem je ook eten mee en je hebt het gevoel dat je echt op reis bent.
In de les komt ook het kopen van een OV-chipkaart aan de orde, dus praktische informatie is verstrekt over reizen. Ook onder het kopje ‘Cultuur’ komen positieve en negatieve meningen over het openbaar vervoer in Nederland naar voren. Het OV is een onderwerp dat vaak op televisie komt en waar vaak over wordt gesproken. Dit is bijvoorbeeld een nieuwe ontwikkeling. In de cursusboeken van de laatste 20 jaar heeft het OV nooit zo veel aandacht gekregen als in dit boek. Het is fijn om te zien dat maatschappelijke ontwikkelingen, thema's die in Nederland gespreksonderwerp zijn, ook in cursusboeken hun intrede doen. Dit is de beste manier om leerders met de culturele realiteit te confronteren en ze bij gesprekken bij te trekken. Natuurlijk is het soms in een vreemde taal situatie moeilijker dan in NT2, maar extra uitleg of een kort stukje uit het NOS-journaal of uit de krant kan leerders helpen om zich aangetrokken te voelen tot onderwerpen die in Nederland hete hangijzers zijn.
| |
| |
In Les 16 gaan we naar de biocoop. Bioscopen en films zijn tegenwoordig in Europa overal hetzelfde. Maar er is wel een belangrijk verschil, namelijk dat films in Nederland niet worden nagesynchroniseerd, ze worden ondertiteld. Het is natuurlijk goedkoper, maar het is ook een teken van openheid ten opzichte van andere culturen. Een film mag zijn eigen geluid, zijn eigen taal bewaren, het hoeft niet aangepast te worden aan de taal van het land waar het vertoond wordt. Filmtitels worden ook niet vertaald - en niet alleen van Engelstalige films, maar ook niet van talen die voor de gemiddelde Nederlander niet te verstaan zijn. Dit getuigt ook van een hoge mate van acceptatie en het heeft een sterk feminien karakter aan de ene kant, aan de andere kant heeft het ook met zwakke onzekerheidsvemijding te maken. In landen met een zwakke onzekerheidsvermijding staan mensen positief of neutraal tegenover buitenlanders en buitenlandse invloeden. Nederland had zonder deze openheid nooit de economische positie hebben kunnen bereiken, die het al eeuwenlang heeft.
Deze feminiene aard tegenover buitenlanders is iets wat in het vluchtelingenbeleid ook lang zichtbaar was. Vluchtelingen moesten worden toegelaten en werden niet teruggestuurd naar het land van herkomst. Wat het feminiene karakter betreft, mochten ze dan ook hun eigen cultuur bewaren, ze hoefden zich niet te assimileren, integratie in de samenleving was voldoende. Assimilatie was geen vereiste.
Volgens Hofstede (2010) is er in Nederland in de laatste jaren een verschuiving in de richting van een sterkere onzekerheidsvermijding. Op politiek gebied wordt deze verschuiving naar een masculienere samenleving zichtbaar wanneer we merken dat er meer kiezers zich in het politiek centrum plaatsen (en niet links ervan zoals bij een feminiene samenleving het geval is). Ook wordt politiek als een vijandig spel beschouwd en beleefd taalgebruik is al passé. Behoud van economische groei verdient de hoogste prioriteit, zelfs ten koste van milieukwesties of onderwijs en zorg. Een interessant aspect is ook dat er terwijl in een feminiene samenleving veel romans worden gelezen in een masculiene samenleving meer feitelijke literatuur wordt gelezen.
Maar wat betreft de ondertiteling van de films is er niets veranderd. Openheid in de taal bestaat nog steeds. Het accepteren van het vreemde en de openheid om je bloot te stellen aan buitenlandse invloeden komt voor Nederlanders bekend voor.
Hofstedes eerste onderzoek dateert uit eind jaren '60. Later heeft hij zijn onderzoek uitgebreid. Hij volgt ook de gebeurtenissen in Nederland
| |
| |
op de voet. In 2010 heeft hij in de NRC een artikel gepubliceerd over de verschuivingen in de Nederlandse maatschappij. Uitgaande van zijn eigen dimensies, wijst hij op twee tendensen: het ene is de verschuiving van de samenleving naar een grotere mate van onzekerheidsvermijding, het andere is de verschuiving van een sterk feminien karakter naar een meer masculien karakter. Heel duidelijk wijst hij op de politieke veranderingen in de afgelopen jaren in Nederland die tepaard gaan met deze maatschappelijke verschijnselen.
| |
Conclusie
We hebben gezien hoe je in een leerboek voor beginners culturele aspecten van een samenleving kan identificeren. Het was ook de bedoeling van mijn artikel om deze culturele aspecten aan te wijzen, te beschrijven met behulp van Hofstedes dimensies. We hebben gezien dat kleine machtsafstand een invloed kan hebben op het stimuleren van creativiteit en vernieuwing, op de relatie tussen ouders en kinderen binnen een gezin, op onderhandelen, op de mate van directheid en openheid, op een feestdag zoals Koninginnedag, of op onze verhouding tot gasten en hun privacy.
Individualisme heeft een uitwerking op onze persoonlijke contacten binnen het gezin, op het recht op meningsuiting in onderhandelingen, op de manier waarop we wonen en hoe we gasten ontvangen.
Femininiteit is ook een dimensie die bij onderhandelen en bespreken een duidelijke rol speelt. Het streven naar consensus en de bereidheid om naar elkaar te luisteren en elkaar proberen te begrijpen, zijn sterke trekken van femininiteit. Maar deze dimensie heeft ook haar invloed op ons gedachtengoed over het verleden, de geschiedenis van ons land en hoe we met deze geschiedenis in het heden omgaan. We hebben ook gezien dat de feminiene dimensie in geval van Nederland de laatste jaren verschoven is naar een meer masculiene kant.
Het is feit dat de culturele dimensies waarlangs we nu denken allemaal bloot staan aan economische, politieke, maatschappelijke veranderingen. Zelfs één politieke beslissing kan haar uitwerking hebben op een maatschappelijke dimensie. Daarom is het ook uitermate gevoelig om iets over cultuur te vertellen aan studenten. Het dynamische karakter van cultuur maakt het ook moeilijk om in stereotypen te denken: ten eerste zijn culturen nooit homogeen, er zijn altijd meerdere groepen in een samenleving die hun leven op een andere manier inrichten, met verschillende ge- | |
| |
woonten, feestdagen, normen en waarden. Ten tweede gebeuren maatschappelijke en politieke veranderingen in hoog tempo en die hebben altijd een uitwerking op de cultuur.
Daarom is het van belang dat er niet slechts feitenkennis doorgegeven wordt aan de studenten, maar eerder een soort visie die meer inzicht geeft in de werking van een samenleving, een land en een cultuur.
Als docente Nederlands sta ik elke keer voor de keuze hoeveel cultuur ik aan de studenten kan geven. Naarmate ik langer les geef, heb ik steeds meer het gevoel dat het steeds meer moet zijn, dat studenten er baat bij hebben als er in de taallessen informatie verstrekt wordt en discussie gevoerd wordt over de Nederlandse cultuur. Dit is tenslotte iets typisch Nederlands.
| |
Bibliografie
Van Baalen, Ch. & L. Beheydt & A. van Kalsbeek. 2003. Cultuur in taal. Utrecht: NCB. |
Bennett J. & M. Bennett. 2004. Becoming interculturally competent. J.S. Wurzel (ed). Toward multiculturalism. A Reader in multicultural education. Newton, MA: Intercultural Resource Corporation. |
Byram, M. 1997. Teaching and Assessing Intercultural Communicative Competence. Clevedon: Multilingual Matters. |
Byrne, D.E. 1971. The attraction paradigm. s.l.:Academic Press. |
Canale, M. & M. Swain. 1980. ‘Theoretical bases of communicative approaches to second language teaching and testing’. Applied Linguistics 1:1-47. |
Damen, L. 1987. Culture Learning: The Fifth Dimension in he Language Classroom. California: Addison-Wesley Pub. Co. |
Van Ek, J.A. 1986. ‘Objectives for Foreign Language Learning’. Vol. 1. Scope. Strasbourg: Council of Europe. |
Van Geffen, G. 2003. Interculturele omgangsvormen. Alphen aan de Rijn: Kluwer. |
Grit, D. 2010. ‘De vertaling van realia’. T. Naaikens et al. (eds). Denken over vertalen: 189-196. s.l. Uitgeverij Vantilt. |
Halverson, R.J. 1985. ‘Culture and Vocabulary aquisition: A Proposal’. Foreign Language Annals 18: 327-332. |
Hofstede, G. 1994. Cultures and Organizations: Software of the Mind. London: Harper Collins Publishers. |
| |
| |
Hofstede, G. 1998. Allemaal andersdenkenden; omgaan met cultuurverschillen. Amsterdam: Contact. |
Hofstede, G. 2010. ‘Hard rijden hoort bij vermijden onzekerheid’. NRC Handelsblad 13 november. |
Kaur, J. 2011. ‘Intercultural communication in English as a lingua franca. Some sources of misunderstanding’. Intercultural Pragmatics. 8: 93-116. |
Kramsch, C. 1998. Language and Culture. Oxford: Oxford University Press. |
Peeters-Bijlsma, M. 2006. ‘“Grote ramen zonder gordijnen”: Nederland door de ogen van Duitse immigranten’. Migrantenstudies, 22: 69-85. |
Shadid, W. 2010. http://interculturelecommunicatie.com/shadid/korte-omschrijving-interculturele-communicatie/. (laatst geraadpleegd op 1508-2012). |
Wijnberg, R. 2010. http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20100317_columncultuurencultuurverschillen04. (laatst geraadpleegd op 16-08-2012) |
| |
| |
| |
Aanhangsel
Hofstedes dimensies
Kleine machtsafstand vs. |
Grote machtsafstand |
Individualistisch |
Collectivistisch |
Masculiniteit |
Feminieniteit |
Lage onzekerheidsvermijding |
Hoge onzekerheidsvermijding |
Korte termijn focus |
Lange termijn focus |
Tabel I: Belangrijkste verschillen tussen samenlevingen met een kleine en een grote machtafstand in algemene normen, gezin, school en werk
Kleine machtafstand |
Grote machtafstand |
De ongelijkheid tussen mensen moet zo klein mogelijk gemaakt worden |
Ongelijkheid tussen mensen wordt zowel verwacht als gewenst |
Wederzijdse afhankelijkheid tussen mensen met meer en met minder macht wordt gewenst en tot op zekere hoogte ook bereikt |
Mensen met minder macht moeten afhankelijk zijn n mensen met meer macht |
Ouders behandelen kinderen als gelijken |
Ouders leren kinderen gehoorzaamheid |
Kinderen behandelen ouders als gelijken |
Kinderen behandelen ouders met respect |
Op school verwachten docenten initiatieven van de leerlingen |
Op school neemt de docent alle initiatieven |
Docenten zijn specialisten die onpersoonlijke waarheden overdragen |
Docenten zijn goeroes die persoonlijke wijsheid overdragen |
Ondergeschikten verwachten te worden geraadpleegd |
Ondergeschikten verwachten dat hun verteld wordt wat ze moeten doen |
| |
| |
De ideale chef is een bekwame democraat |
De ideale chef is een welwillende autocraat oftewel een goede vader |
Privileges en statussymbolen zijn ongewenst |
Privileges en statussymbolen voor managers worden zowel verwacht als toegejuicht |
Tabel II: Belangrijkste verschillen tussen samenlevingen met een kleine en een grote machtafstand in politiek en ideeën
Kleine machtafstand |
Grote machtafstand |
Het gebruik van macht moet legitiem zijn en is onderworpen aan normen van goed en kwaad |
Macht heeft voorrang boven recht: wie de macht heeft, heeft gelijk en is goed |
Talenten, rijkdom, macht en status gaan niet noodzakelijkerwijs samen |
Talenten, rijkdom, macht en status behoren samen te gaan |
Er is een grote middenklasse |
De middenklasse is klein |
Iedereen hoort gelijke rechten te hebben |
Machtige mensen hebben privileges |
Machtige mensen proberen minder machtig te lijken |
Machtige mensen proberen zo veel mogelijk indruk te maken |
Macht is gebaseerd op formele positie, deskundigheid en vermogen om een ander te belonen |
Macht is gebaseerd op familie of vrienden, op charisma en op vermogen geweld te gebruiken |
Een politiek systeem wordt veranderd door de regels te veranderen (evolutie) |
Een politiek systeem wordt veranderd door de leiders te vervangen (revolutie) |
Geweld in de binnenlandse politiek komt zelden voor |
Binnenlandse conflicten leiden vaak tot geweld |
Pluralistisch samengestelde regeringen op basis van verkiezingsuitslagen |
Autocratische en oligarchische regeringen op basis van coöptatie |
Het politieke spectrum vertoont een sterk centrum en zwakke linker- en rechtervleugels |
Het politieke spectrum, als het zich mag manifesteren, vertoont een zwak centrum en sterke vleugels |
| |
| |
Kleine inkomensverschillen in de samenleving, die nog verder worden verkleind door belastingen |
Grote inkomensverschillen in de samenleving, verder vergroot door het belastingsysteem |
De heersende godsdiensten en wijsgerige systemen benadrukken gelijkheid |
De heersende godsdiensten en wijsgerige systemen benadrukken hiërarchie en klasseverschillen |
De heersende politieke ideologieën benadrukken het delen van de macht en brengen dat in praktijk |
De heersende politieke ideologieën benadrukken machtsstrijd en brengen dat in praktijk |
Plaatselijke management-theorieën zijn gericht op de rol van de medewerker |
Plaatselijke management-theorieën zijn gericht op de rol van de manager |
Tabel III: Belangrijkste verschillen tussen collectivistische en individualistische samenlevingen: algemene normen, gezin, school en werk
Collectivistisch |
Individualistisch |
Mensen worden geboren in uitgebreide families of andere wij-groepen die hen blijvend beschermen in ruil voor loyaliteit |
Je groeit op om voor jezelf en misschien je gezin te zorgen |
Je ontleent je identiteit aan je sociale netwerk |
Je ontleent je identiteit aan jezelf |
Kinderen leren te denken in termen van ‘wij’ |
Kinderen leren te denken in termen van ‘ik’ |
De harmonie moet altijd bewaard blijven, en directe confrontatie vermeden |
Een eerlijk mens zegt wat hij of zij denkt |
Het doel van onderwijs is leren om te doen |
Het doel van onderwijs is leren om te leven |
Diploma's geven toegang tot groepen met een hogere status |
Diploma's verhogen je economische waarde en/of zelfrespect |
De verhouding werkgever-werknemer |
De verhouding werkgever-werknemer |
| |
| |
wordt gezien als een morele band, ongeveer zoals een familieband |
wordt opgevat als een contract op basis van wederzijds voordeel |
Tabel IV: Belangrijkste verschillen tussen collectivistische en individualistische samenlevingen: politiek en ideeën
Collectivistisch |
Individualistisch |
Collectieve belangen gaan voor individuele belangen |
Individuele belangen gaan voor collectieve belangen |
Het privé-leven is ondergeschikt aan het groepsleven |
Iedereen heeft recht op privacy |
Meningen worden bepaald door het lidmaatschap van de groep |
Iedereen wordt geacht een eigen mening te hebben |
Wetten en rechten zijn per groep verschillend |
Wetten en rechten moeten voor iedereen hetzelfde zijn |
Laag BNP per hoofd van de bevolking |
Hoog BNP per hoofd van de bevolking |
Dominante rol van de staat in de economie |
Beperkte rol van de staat in de economie |
Het economische systeem functioneert op basis van groepsbelangen |
Het economische systeem gaat uit van individuele belangen |
Belangengroepen domineren de politiek |
Kiezers oefenen politieke macht uit |
Media gecontroleerd door de staat |
Persvrijheid |
Harmonie en consensus in de samenleving als idealen |
Zelfverwerkelijking van ieder individu als ideaal |
| |
| |
Tabel V: Belangrijkste verschillen tussen feminiene en masculiene samenlevingen in algemene normen, gezin, school en werk
Feminien |
Masculien |
Dominante waarden in de samenleving zijn de zorg voor anderen en voor de omgeving |
Dominante waarden in de samenleving zijn materieel succes en vooruitgang |
Mensen en persoonlijke verhoudingen zijn belangrijk |
Geld en dingen zijn belangrijk |
Iedereen wordt geacht bescheiden te zijn |
Mannen worden geacht assertief, ambitieus en hard te zijn |
Zowel mannen als vrouwen mogen zacht zijn en aandacht hebben voor intermenselijke verhoudingen |
Vrouwen worden geacht zacht te zijn en voor de intermenselijke verhoudingen te zorgen |
In het gezin houden vader én moeder zich bezig met zowel feiten als gevoelens |
In het gezin houdt vader zich bezig met feiten en moeder met gevoelens |
Jongens én meisjes mogen huilen, maar geen van beiden mogen vechten |
Meisjes huilen, jongens niet; jongens moeten terugslaan als ze worden aangevallen, meisjes mogen niet vechten |
Sympathie voor de zwakke en de verliezer |
Sympathie voor de sterke en voor de winnaar |
De gemiddelde leerling is de norm |
De beste leerling is de norm |
Slechte studieprestaties zijn geen ramp |
Slechte studieprestaties zijn een ramp |
Vriendelijke docenten worden het meest gewaardeerd |
Briljante docenten worden het meest gewaardeerd |
Jongens en meisjes kiezen dezelfde vakken en studierichtingen |
Jongens en meisjes kiezen verschillende vakken en studierichtingen |
Werken om te leven |
Leven om te werken |
Managers gebruiken hun intuïtie en streven naar consensus |
Managers worden geacht besluitvaardig en assertief te zijn |
| |
| |
Nadruk op gelijkheid, solidariteit en levenskwaliteit |
Nadruk op loon naar werken, wedijver tussen collega's en prestatie |
Conflicten worden opgelost door compromissen en onderhandelingen |
Conflicten worden opgelost door ze uit te vechten |
Tabel VI: Belangrijkste verschillen tussen feminiene en masculiene samenlevingen in politiek en ideeën
Feminien |
Masculien |
Ideaal van een welvaartsmaatschappij |
Ideaal van een prestatiemaatschappij |
De behoeftigen moeten worden geholpen |
De sterken moeten hun kans krijgen |
Tolerante samenleving |
Repressieve samenleving |
Hou het klein; zachtjes aan, dan breekt het lijntje niet |
Groot is mooi en veel is lekker; hoe sneller hoe beter |
Behoud van milieu verdient de hoogste prioriteit |
Behoud van de economische groei verdient de hoogste prioriteit |
De regering besteedt een relatief groot deel van de begroting aan ontwikkelingssamenwerking |
De regering besteedt een relatief klein deel van de begroting aan ontwikkelingssamenwerking |
Internationale conflicten moeten worden opgelost door onderhandelingen en compromissen |
Internationale conflicten moeten worden opgelost door machtsvertoon en vechten |
Een relatief groot aantal vrouwen in gekozen politieke functies |
Een relatief klein aantal vrouwen in gekozen politieke functies |
De dominante godsdiensten benadrukken de complimentariteit van de seksen |
De dominante godsdiensten benadrukken de dominante positie van de man |
Vrouwenbeweging streeft ernaar dat mannen en vrouwen zowel op het werk als thuis de taken gelijk verdelen |
Vrouwenbeweging streeft ernaar dat vrouwen toegang krijgen tot posities die eerder aan mannen waren voorbehouden |
| |
| |
Tabel VII: Belangrijkste verschillen tussen samenlevingen met een zwakke en een sterke onzekerheidsvermijding in algemene normen, gezin, school en werk
Zwakke onzekerheidsvermijding |
Sterke Onzekerheidsvermijding |
Onzekerheid is een normaal onderdeel van het bestaan en men leeft van dag tot dag |
De onzekerheid die inherent is aan het bestaan, wordt ervaren als een voortdurende bedreiging die men onder controle moet krijgen |
Weinig stress; subjectief gevoel van welzijn |
Veel stress; subjectief gevoel van angst |
Agressie en gevoelens mogen niet worden geuit |
Agressie en gevoelens mogen op de juiste plaatsen en tijdstippen worden geventileerd |
Men voelt zich op zijn gemak in onduidelijke situaties en met onbekende risico's |
Men aanvaardt bekende risico's, maar is bang voor onduidelijke situaties en onbekende risico's |
Soepele regels voor kinderen over wat vies en taboe is |
Strakke regels voor kinderen over wat vies en taboe is |
Studenten waarderen ongestructureerde onderwijssituaties en goede discussies |
Studenten waarderen gestructureerde onderwijssituaties en willen het juiste antwoord weten |
Docenten mogen zeggen dat ze iets niet weten |
Docenten worden geacht alle antwoorden te hebben |
Er moeten niet meer regels zijn dan strikt nodig is |
Er bestaat een emotionele behoefte aan regels, zelfs als die onuitvoerbaar zijn |
Tijd is een oriëntatiekader |
Tijd is geld |
Lui zijn is behaaglijk; je werkt alleen hard als het nodig is |
Emotionele behoefte aan activiteit; innerlijke drang tot hard werken |
Precisie en punctualiteit moeten worden aangeleerd |
Precisie en punctualiteit zijn van nature aanwezig |
Tolerantie tegenover afwijkende en innovatieve ideeën en dito gedrag |
Afwijkende ideeën en gedrag worden onderdrukt; weerstand tegen innovatie |
| |
| |
Motivatie door prestatie plus waardering van sociale behoeften |
Motivatie door veiligheid of zekerheid plus waardering van sociale behoeften |
Tabel VIII: Belangrijkste verschillen tussen samenlevingen met een zwakke en een sterke onzekerheidsvermijding in politiek en ideeën
Zwakke onzekerheidsvermijding |
Sterke onzekerheidsvermijding |
Weinig wetten en regels, die bovendien ruim gesteld zijn |
Veel wetten en regels, die bovendien heel precies zijn |
Tolerantie, gematigdheid |
Conservatisme, extremisme, roep om wet en orde |
Positieve houding tegenover jonge mensen |
Negatieve houding tegenover jonge mensen |
Regionalisme, internationalisme, speciale status voor minderheden |
Nationalisme, xenofobie, gelijkschakeling van minderheden |
Vertrouwen in generalisten en gezond verstand |
Vertrouwen in deskundigen en in specialisatie |
De waarheid van de ene groep mag niet worden opgelegd aan anderen |
Er is maar één Waarheid en dat is de onze |
Mensenrechten: niemand mag vervolgd worden vanwege zijn of haar overtuiging |
Religieus, politiek en ideologisch fundamentalisme en intolerantie |
Wetenschappelijke tegenstanders kunnen privé vrienden zijn |
Wetenschappelijke tegenstanders kunnen privé geen vrienden zijn |
Machtsafstand onzekerheidsv. individualisme masculiniteit termijn
Country |
PDI |
UAI |
IDV |
MAS |
CDI |
Australia (AUL) |
36 |
51 |
90 |
61 |
31 |
Austria (AUT) |
11 |
70 |
55 |
79 |
|
| |
| |
Belgium (BEL) |
65 |
94 |
75 |
54 |
|
Brazil (BRA) |
69 |
76 |
38 |
49 |
65 |
Canada (CAN) |
39 |
48 |
80 |
52 |
23 |
China |
80 |
40 |
15 |
55 |
114 |
Columbia (COL) |
67 |
80 |
13 |
64 |
|
Denmark (DEN) |
18 |
23 |
74 |
16 |
|
Ecuador (ECA) |
78 |
67 |
8 |
63 |
|
Finland (FIN) |
33 |
59 |
63 |
26 |
|
France (FRA) |
68 |
86 |
71 |
43 |
|
Germany (FRG) |
35 |
65 |
67 |
66 |
31 |
Great Britain (GBR) |
35 |
35 |
89 |
66 |
25 |
Greece (GRE) |
60 |
112 |
35 |
57 |
|
Hungary (Hun) |
19 |
83 |
55 |
79 |
|
India (IND) |
77 |
40 |
48 |
56 |
61 |
Indonesia (IDO) |
78 |
48 |
14 |
46 |
|
Israel (ISR) |
13 |
81 |
54 |
47 |
|
Italy (ITA) |
50 |
75 |
76 |
70 |
|
Japan (JPN) |
54 |
92 |
46 |
95 |
80 |
South Korea (KOR) |
60 |
85 |
18 |
39 |
75 |
Mexico (MEX) |
81 |
82 |
30 |
69 |
|
Netherlands (NET) |
38 |
53 |
80 |
14 |
44 |
New Zealand (NZI) |
22 |
49 |
79 |
58 |
30 |
Norway (NOR) |
31 |
50 |
69 |
8 |
|
Peru (PER) |
64 |
87 |
16 |
42 |
|
Portugal (POR) |
63 |
104 |
27 |
31 |
|
Spain (SPA) |
57 |
86 |
51 |
42 |
|
Sweden (SWE) |
31 |
29 |
71 |
5 |
33 |
| |
| |
Switzerland (SWI) |
34 |
58 |
68 |
70 |
|
Turkey (TUR) |
66 |
85 |
37 |
45 |
|
United States (USA) |
40 |
46 |
91 |
62 |
29 |
Venezuela (VEN) |
81 |
76 |
12 |
73 |
|
|
|