Acta Neerlandica 10
(2015)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |||||||||||||
Enikő Gaál
| |||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||
Keywords: Cultural history 20th century, Dutch-Hungarian relationship, pedagogy, Hungarian emigration
Ter gelegenheid van het vijftigste jubileum van de Hongaarse revolutie en vrijheidsstrijd 1956 verschenen talloze artikelen in de westerse pers. Een toonaangevend landelijk dagblad van Nederland herinnert zich een merkwaardig artikel over de Hongaarse opstand. Vooral de volgende laatste zin van het lange full-page artikel trekt de aandacht. ‘De selectie aan de poort was toch succesvol geweest, maar anders dan gedacht.’Ga naar eind1 Het artikel vertelt dat het concept van de Nederlandse regering ten aanzien van de vluchtelingenselectie is mislukt. De vluchtelingen moesten nog in de Oostenrijkse vluchtelingenkampen volgens vooraf opgegeven criteria van de overheid uitgekozen worden, maar dit plan was niet goed uitgevoerd. De publicist voegt er echter snel aan toe: wat de in Nederland gevestigde Hongaren betreft is er toch geen reden tot klagen. Het citaat laat dus vermoeden dat we, achteraf gezien, vanuit het perspectief van vijftig jaren, kunnen vaststellen dat de toegelaten Hongaren toch goed uitgekozen waren omdat ze goed geïntegreerd zijn. ‘Maar anders dan gedacht’, anders dan de oorspronkelijke bedoeling was. Om deze ‘andere manier’ te illustreren stel ik nu onderaan een Hongaars hulporgaan, het zogenaamde Hongaars Hulpcomité voor Bedrijfsopleiding voor. Na de mislukte Hongaarse vrijheidstrijd gaf Nederland, zoals de meeste Westerse landen, gehoor aan een internationale oproep en liet uiteindelijk drieduizend Hongaarse vluchtelingen op permanente basis tot het land toe. De verwelkoming en de opvang was vriendelijk, warm en barmhartig. Maar bij het werkelijke beeld hoort echter dat in het toelatingsbeleid ten aanzien van de vluchtelingen Nederland haar eigen belangen voor ogen hield. Het voornaamste criterium voor de komst van de Hongaarse vluchtelingen was de inzetbaarheid in de Nederlandse economie. De selectie in de Oostenrijkse vluchtelingenkampen was gericht op het opnemen van economisch waardevolle vluchtelingen. Vooral geschoolde, jonge en ongehuwde Hongaren waren welkom. Verder had Nederland toen mijnwerkers en polderwerkers nodig. Het plan was dat de vluchtelingen in de Jaarbeurshallen in Utrecht werden ondergebracht voor registratie en verzorging, waarna men door zou stromen naar aanbiedingen van het particuliere initiatief. | |||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||
Hongaarse vluchtelingen in de Julianahal te Utrecht
Dankzij het efficiënte coördinatiewerk van het Nederlandse Universitair Asylfonds (UAF) verliep de huisvesting en de voortzetting van de studies van de studenten of potentiële studenten soepel. Het vooruitzicht van de arbeidersjongeren was niet zo positief. Het overgrote deel van de vluchtelingen bestond uit jonge (uit de leeftijd van 16-24) geschoolde en ongeschoolde fabrieksarbeiders en boerenjongens. Ede Flór, student van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten woonde vanaf 1948 in Nederland, en hij hielp bij de opvang van de vluchtelingen als tolk. Hij merkte snel dat er voor de inburgering van de boven genoemde jongeren geen protocol was. Het eventuele doorgaan met de studie, of het werken op eigen vakgebied van bijvoorbeeld de technische scholieren, paste niet bij de visie van de overheid. In de zin van de overheidsplannen hadden de mijnen in Limburg of het werkterrein van de Noordoostpolder het grote deel van de arbeidersjongens verwacht. Om dit te voorkomen en om voor deze jongens wat betere levensomstandigheden te kunnen scheppen ging Ede Flór tegen de politieke wil in. Hij won invloedrijke personen en ondernemingen voor zijn zaak en richtte het zogenaamde Hongaars Hulpcomité voor Bederijfsopleiding op.Ga naar eind2 | |||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||
In overeenstemming met de betreffende ministeries en instanties was zijn bedoeling om deze jongeren bij bedrijven en ondernemingen onder te brengen waar ze de in Hongarije geleerde vakkenis zouden kunnen gebruiken, of waar de mogelijkheid bestond om verder te kunnen studeren. Met andere woorden: het Hulpcomité probeerde als een soort ‘voogd’ op te treden in dienst van de vakopleiding van de jonge vluchtelingen. Zij bemiddelde tussen de Hongaren, potentiële vakscholen, cursussen en bij geschikte Nederlandse instellingen om goede leercondities te scheppen. Bovendien startte het Comité in samenwerking met de Nederlandse Federatie voor VluchtelingenhulpGa naar eind3 en de Stichting van den Arbeid Commissie VakopleidingGa naar eind4, vanaf oktober 1957 eigen cursussen op. Deze tweetalige, voor de leerlingen gratis te bezoeken cursussen funcioneerden als voorbereiding (of als brug) voor de toelating tot het Nederlandstalige vakonderwijs. Het grootste deel van de kosten werd door de Vluchtelingenhulp betaald. Evenals een centraal bureau met twee personen die voor het groeiende organisatiewerk van het Comité ter vervoeging werd gesteld. Als eerste stap onderzocht het nieuwe Hongaarse hulporgaan op welke plekken de meeste vluchtelingen terecht waren gekomen en welke steden dus geschikt waren om de cursussen te starten (Amersfoort, Amsterdam, Arnhem, Dordrecht, Enschede, Den Haag, 's Hertogenbosch, Helmond, Rotterdam, Utrecht, Zaandam, Nijmegen, Haarlem, Hengelo). Daarna verzocht het een of twee Hongaren ter plaatse die het Nederlands min of meer beheersten, om als regionale contactpersonen in de organisatie op te treden. Hun opdracht was open brieven (rondzendbrieven) te zenden waarmee de potentiële kandidaten geïnformeerd werden over de parameters van de cursus, en waarin het belang, de noodzaak en het nut van de voortzetting van de beroepsopleiding werd benadrukt. De mogelijkheid van terugkeer naar Hongarije gebruikte men ook als motivatie in deze brieven: ‘Vergeet niet dat jullie Hongaren zijn! Ergens, in het vrije Hongarije hebben jullie een missie: de weg te wijzen en hulp te bieden in ons industrieel achtergebleven land.’Ga naar eind5 Op de cursussen werd door Hongaarse ingenieuren, leraren en studenten onderwezen, hier en daar met de hulp van Nederlandse taalleraren. Bij de samenstelling van het lesmateriaal hielpen stichtingen die veel ervaring met het buitenschoolse onderwijs hadden. (IVIO, BEMETEL). De theorielessen werden met onderwijsfilms en filmpjes over het bedrijsleven in Nederland verrijkt. De duur van de cursus was twee keer 2-2,5 uur per week 's avonds, meestal tien maanden lang. In enkele steden, waar het mogelijk was, werd ook overdag, in de betaalde werktijd van de deelnemers onderwezen. Dit was | |||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||
een belangrijk resultaat, omdat dit al impliceerde dat de werkgever op lange termijn op die medewerkers rekende.Ga naar eind6 Ede Flór vatte het werk van het Hulpcomité in zijn brief van 5 november 1957 naar de minister Anna Kéthly (die zelf ook emigrant was) als volgt samen: ‘Tot en met 5 november 1957 hadden we ongeveer driehonderd aanmelders voor de cursussen. Dit is één derde van het totale aantal geëmigreerde jonge Hongaarse arbeiders in Nederland (ongeveer negenhonderd). We hebben al op tien verschillende plekken van het land cursussen gestart en het opstarten van nog zeven à acht verdere cursussen wordt nog verwacht. Op de al gestarte cursussen zijn honderdzestig tot tweehonderd deelnemers aanwezig. Hongaarse ingenieuren en technici onderwijzen. (...) Het lesmateriaal bestaat uit de samenvatting van het basismateriaal van de industriële scholen en uit de volgende leervakken: rekenkunde en geometrie, natuurkunde, werktuigbouwkunde, lezen van technische tekeningen en de Nederlandse taal.’Ga naar eind7 Als motivatie en ter bevordering van de integratie schreef het Hulpcomité ook een wedstrijd voor het schrijven van studies uit, met de titel ‘Wat zag ik thuis, wat zie ik hier!’, met het onderwerp: bedrijven in Hongarije en in Nederland. De organisatoren verwachtten een vergelijking van de opbouw van de organisaties, het contact tussen de werknemers en hun bazen op grond van de oude en nieuwe ervaringen, over de verschillen in het loonsysteem etc. Er werden donaties voor de betaling van de prijzen verzameld. Ter bevordering van het leren probeerden ze de sociale situatie en de woonomstandigheden van de jongeren te onderzoeken en in geval van problemen hulp aan te bieden. Leerlingen onder de leeftijd van vierentwintig jaar konden de leerboeken voor slechts drie gulden in plaats van drieëntwintig kopen. De organisatoren namen ook de betaling van de reiskosten van de cursusdeelnemers op zich. In de grotere leercentra werden clubkamers ingericht om op deze manier culturele evenementen en ontspanning voor de jonge arbeiders aan te bieden. In bijna alle grote steden waar cursussen werden opgestart, konden zulke kamers meestal in cultuurhuizen gratis of voor een klein huurbedrag worden verschaft. Daar konden de leerlingen Nederland en de Nederlandse cultuur in het kader van ongebonden gesprekken, filmclubs of voorstellingen beter leren kennen. | |||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||
Leerboek wiskunde samengesteld voor de Hongaarse leerlingen. Omslag is door Ede Flór
| |||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||
De regionale contactpersonen informeerden het centrale bureau regelmatig in de vorm van rapporten. Pál Hargitai uit Helmond schreef begin december 1957 hoe goed alles vooruitging: ‘De belangstelling is tot nu toe heel goed. Ze begrijpen het lesmateriaal wel. Ze zijn gemotiveerd en ze stellen vragen aan de sprekers en ook aan mij. Ze voelen zich goed. Ze vormen vriendengroepjes. Ze gaan naar elkaars woning en leren daar gezamenlijk, in kleine groepjes. Ze doen hun huiswerk. Het is echter moeilijk om de werkgevers ervan te overtuigen dat de deelnemers naar de cursus mogen gaan. Dat de werkgevers toelaten dat ze het werk later mogen doen. Ze mochten geen financieel nadeel of uitval in het werk hebben door de cursussen.’Ga naar eind8 In zijn latere brieven belicht hij echter het probleem dat de deelnemers niet meer naar de cursus gaan. Hij geeft en verwacht hier oplossingen voor. ‘Het is onze taak om voor een correcter en beter leven voor de Hongaren te vechten. (...) We zoeken een manier hoe we de belangstelling van de jongeren voor de cursus kunnen wekken.’Ga naar eind9 Het vroegtijdige verlaten van de cursus zijn volgens de brieven te wijten aan meerdere factoren. Bijvoorbeeld:
| |||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||
Ondanks bovenstaande problemen vond het Hulpcomité de resultaten bevredigend. De lessen van de basiscursus en de voorbereidende cursus werden door ongeveer 120 personen regelmatig gevolgd. Daarvan gingen 72 in juni 1958 naar het samengetrokken tentamen (Nederlandse taal, wiskunde, natuurkunde, werktuigkunde en lezen van tekeningen) en 37 personen hebben het met succes afgelegd. Zij ontvingen het einddiploma van het IVIO (Instituut voor Individueel Onderwijs). Zeventien personen gingen alleen naar het Nederlandse taalexamen, veertien hebben het gehaald.Ga naar eind11 Het Hulpcomité heeft in juni 1958 ook een automonteur-examen georganiseerd in samenwerking met het Automonteur-centrum (VAM) in Utrecht. Twintig kandidaten namen deel op het examen, waarvan twaalf het hebben gehaald.Ga naar eind12 Een deel van de leerlingen kon na de cursus of eventueel al tijdens de cursus naar Nederlandse vakcursussen en vakscholen gaan. Op deze manier hoefden ze niet meer als laagst betaalde ongeschoolde arbeiders in de verschillende bedrijven werken, maar als geschoolde arbeiders. Het centraal bureau zelf en ook de regionale contactpersonen probeerden de beroepsopleiding van de beste leerlingen voort te zetten en ze contacteerden de arbeidsbureaus om te helpen zodat de jongeren een job konden vinden. Het Hulpcomité behartigde ook de belangen van de al werkende arbeiders bij de contactopname met de bedrijven waar Hongaren werden tewerkgesteld. Ze hielpen bijvoorbeeld bij het vertalen van de arbeidsovereenkomsten met de bedrijven, zodat ze de inhoud ervan konden controleren. Voor de boven opgesomde doelen en activiteiten waren er behalve het vele werk ook veel relaties en geld nodig. Zoals ik al vermeldde, werd dit door de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp verzorgd. Hierdoor ontstonden er ook conflicten. De Federatie voor Vluchtelingenhulp, die vooral met hulp van ondersteuningen fungeerde en ondergeschikt was aan de ministeries, wilde de zaak natuurlijk ook volgens haar eigen perspectief behandelen. Ede Flór kon door weerstand tegen de selectie uit puur financieel oogpunt en door dreiging met de media en de publiciteit bereiken dat de Hongaarse jongeren niet meer de minst gewilde banen hoefden aan te nemen. Hij kon zelfs bereiken dat de gemotiveerde jonge | |||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||
arbeiders behalve de uit de privésector verzamelde gelden ook met behulp van staatstoelagen konden studeren. Vaak ging het om personen die vanwege hun afkomst in het communistische Hongarije nooit hadden mogen studeren. Hoewel het Hulpcomité van Ede Flór een grote rol bij de uitvoering van de activiteiten op het gebied van de vluchtelingenhulp speelde, wou de Nederlandse Federatie voor Vluchtelingenhulp de commissie alleen als raadgever in aanmerking laten komen en liet haar steeds minder inspraak en bewegingsruimte toe. De financiële machteloosheid van het Hulpcomité maakte dit mogelijk. Zo gebeurde het dat de kwestie van de jonge Hongaarse arbeiders na 1-1,5 jaar (na hun vlucht) in de Nederlandse vluchtelingenhulp steeds meer op de achtergrond raakte omdat andere activiteiten (bijvoorbeeld de vluchtelingen uit de bevrijde koloniën) belangrijker werden. Dit bleek uit de verzuiming van de reiskostenvergoeding van de cursisten en de betaling van de leraren, maar er werden ook veel problemen van de leerlingen niet meer opgelost. Nadat de voorzitter Ede Flór op 3 februari 1960 zijn ambt neerlegde, werden de activiteiten van het Hongaars Hulpcomité voor Bedrijfsopleiding langzaam beëindigd. Destijds genoten ongeveer 380 Hongaarse gevluchte arbeiders onderwijs in verschillende Nederlandse avond- en dagcursussen en in vakscholen ter lande.Ga naar eind13 Ede Flór vond dat het Hulpcomité haar taken had vervuld. De meerderheid van de leerlingen kon een passende baan vinden. Er werden bovendien talrijke clubs en verenigingen van de 1956-vluchtelingen gevormd die hen bij de aanvankelijke moeilijkheden hielpen. De meeste werkgevers hadden een positieve mening over de Hongaarse werkkrachten. Deze jongeren konden zich in het algemeen zowel in het werk als op andere gebieden succesvol aanpassen. De kunstschilder Ede Flór heeft in 2006 de Gouden Orde van de Hongaarse Republiek voor zijn boven gedetailleerde werk ontvangen. Samenvattend: het Hongaars Hulpcomité voor Bedrijfsopleiding heeft het leren van de jonge arbeiders in vergelijking met andere landen in Europa op een unieke manier ondersteund. | |||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||
Ede Flór, kunstschilder
Ze hebben de vaak heel jonge tieners die zonder hun ouders in een onbekende wereld verzeild raakten, aangesproken en bijeengehouden. Ze overtuigden hen van het belang van het leren en overtuigden hen ervan | |||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||
dat ze het verdiende geld niet meteen weer uit moesten geven. Dit deed de organisatie niet van boven als een soort overheid of als een officieel persoon, maar als een goede vriend, kameraad en landgenoot met veel ervaring die de jongeren wilde helpen. Het was niet de bedoeling om ze van de ontvangende maatschappij te isoleren: integendeel. Ze wilden de integratie, het welslagen en de studieresultaten van de jongeren in hun nieuw (tijdelijk?) gekozen moederland zo veel mogelijk bevorderen en tegelijkertijd ook hun Hongaarszijn behouden. Het drie jaar lang actieve Hulpcomité ging heel anders te werk dan de al bestaande en na 1956 gestichte Hongaarse verenigingen in Nederland en op deze manier speelde het een onontbeerlijke rol. Het werkte er dus aan mee dat deze de publieke opinie in Nederland over de Hongaarse vluchtelingen werd: ‘De selectie aan de poort was toch succesvol geweest, maar anders dan gedacht.’ En ik wou hier vooral de nadruk op het woord ‘succesvol’ leggen. | |||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||
Interview
| |||||||||||||
Archivalia
|
|