Acta Neerlandica 3
(2004)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||
Katalin Beke
| |||||||
[pagina 32]
| |||||||
waren van mindere kwaliteit; ze waren namelijk niet ontstaan uit een literaire behoefte, maar vanuit de praktijk van alledag. Bij de auteurs ging het allemaal om hetzelfde: de lezers, vooral de thuisblijvers, voorlichten over vreemde landen. Daardoor konden namelijk ook de lezers deel hebben aan de ontdekking van de andere onbekende wereld, van vreemde landen en mensen, van hun gewoontes. De thuisblijvers namen deel aan de ervaringen, belevenissen van de reizigers en indirect konden ze ook hun kennis vergroten. Vooral in de achttiende eeuw had de burgerij in Holland veel belangstelling voor exotische en zeldzame onderwerpen. Hoe meer en hoe verder er werd gereisd, hoe meer reisbeschrijvingen verschenen. De meeste waren handgeschreven, maar vele van hen werden al ten tijde van de VOC gedrukt. Enkele zijn verloren gegaan of tot op heden alleen in manuscripten bewaard gebleven en door hedendaagse letterkundigen ontdekt en gepubliceerd. Tot reisteksten behoren enerzijds teksten met een sterk didactisch karakter, bijvoorbeeld reisinstructies, die onder andere voorschrijven hoe men dient te reizen, op welke manier men een reisdagboek kan bijhouden, etc., anderzijds de eigenlijke reisbeschrijvingen, waarin verslag van een reis wordt gedaan. Vanaf het einde van de zeventiende eeuw verschenen ook imaginaire reisverhalen die de indruk willen wekken reële gebeurtenissen in reële situaties te beschrijven.
In de tweede helft van de achttiende eeuw was er in de Nederlands-Indische letterkunde tegelijk met de achteruitgang van de VOC ook een opvallende daling van het niveau en de productiviteit. In de ‘dorre woestijn’ van de achttiende-eeuwse Nederlands-Indische literatuur is alleen het werk Oud- en Nieuw Oost-Indiën van Francois Valentijn een uitzondering, ‘een bron van verkwikking, omdat hij levendig schrijven kon als geen ander, vaak schilderachtig en kleurrijk, met gevoel voor het dramatische en met een ondergronde humor.’Ga naar eind1 | |||||||
Zijn levenFrançois Valentijn, de beroemdste achttiende-eeuwse schrijver van de VOC-tijd, was predikant, maar bovendien schrijver, muziekliefhebber, kunstkenner, verzamelaar van curiosa. Hij was in zijn tijd beroemd en gevierd, vooral om zijn encyclopedische kennis. | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
Hij werd op 17 april 1666 in Dordrecht geboren en stierf in Den Haag op 6 augustus 1727. Zijn vader was conrector van de Latijnse school in Dordrecht, zijn moeder de dochter van een protestantse dominee. Het eerste onderwijs kreeg Valentijn op de Latijnse school in zijn geboortestad, daarna studeerde hij theologie en filosofie aan de universiteiten van Leiden en Utrecht. Op achttienjarige leeftijd legde hij zijn laatste examens af en werd predikant. Hij had als doel zijn lot te verbeteren, daarom verliet hij zijn vaderland toen hij negentien jaar oud was en hij ging naar Indië, om daar in dienst van de VOC predikant te worden. Hij ging twee keer naar Indië, tijdens zijn eerste verblijf van december 1685 tot december 1694 pobeerde hij zich bewust te verrijken door zijn huwelijk met de weduwe van zijn vriend en beschermer. In 1694 ging hij met zijn gezin (zijn vrouw, dochter en vier stiefkinderen) naar Nederland terug, maar in januari 1706 begon zijn tweede verblijf in Indië, dat tot augustus 1714 duurde. Het grootste deel van zijn Indische loopbaan als predikant heeft hij op de Molukken, op het eiland en in de stad Ambon, in het midden van de Molukken doorgebracht, van waaruit hij vele dienstreizen maakte door het oostelijke gedeelte van de Archipel. In de geschiedenis vanaf de komst van de Portugezen speelden namelijk de Noord-Molukken de hoofdrol. In de tweede helft van de zestiende eeuw verschoof de kruidnagelteelt naar het zuiden, naar het midden van de Molukken, naar het eiland Ambon. In het midden van de zeventiende eeuw slaagde de VOC er in om de kruidnagelteelt te concentreren op de Ambonese eilanden.Ga naar eind2 Tijdens zijn eerste verblijf in Indië woonde hij op dit eiland en toen hij de tweede keer in januari op Java terug was, was zijn bestemming opnieuw Ambon, maar in mei 1712 was Valentijn gedwongen naar de koloniale hoofdstad Batavia terug te keren. Later moest hij op Ternate, een afgelegen eiland ver ten noorden van Ambon en ten oosten van Celebes een positie aanvaarden, maar hij weigerde en werd ontslagen. Hij kon pas na de dood van zijn machtigste tegenstander, gouverneur-generaal Abrahams van Riebeeck, in 1713 naar Nederland terugkeren. Hij kwam op 1 augustus 1714 met zijn familie naar Dordrecht terug en bleef in zijn geboortestad tot aan zijn dood in 1727. Deze tijd besteedde hij vooral aan het schrijven van zijn beroemde werk, maar ook aan andere liefhebberijen van hem, bijvoorbeeld aan het musiceren en het verzamelen en tentoonstellen van exotische curiosa zoals schelpen, weekdieren, zeehoorntjes, koralen en andere zeegewassen. Hij was de oprichter van het | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
Neptunus-Cabinet in Dordrecht, een vereniging van verzamelaars ‘die hun bagijndrollen, lobbetjes, pimpelkens, navelkens, zeehandschoenen en vlooienscheten’ uitwisselden. Zijn verzameling was de grootste en de mooiste van alle.Ga naar eind3 | |||||||
De Maleise bijbelvertalingIn de Nederlands-Indische letterkunde wordt ook een Maleise bijbelvertaling aan Valentijn toegeschreven, maar deskundigen probeerden te bewijzen dat de Maleise bijbelvertaling het werk van anderen was.
Het Maleis werd al lang voor de komst van de Nederlanders in de Indische Archipel gebruikt, maar ook in vele gebieden daarbuiten. Tussen inheemsen was het Maleis contacttaal en handelstaal en later werd de taal heel belangrijk als lingua franca tussen Europeanen en de inheemse bevolking. De predikanten die in dienst van de VOC in Indië werkten, hadden ook verplichtingen: elke zondag een preek in het Maleis houden en de plaatselijke bevolking de protestantse leer in het Maleis bijbrengen.Ga naar eind4 Daarom leerde ook Valentijn het Maleis ijverig, maar volgens zijn tijdgenoten op Ambon had Valentijn het nooit vloeiend leren spreken. Het Maleis had in die tijd twee vormen:
Toen Valentijn de eerste keer in Indë was, was er nog geen Maleise vertaling van de hele bijbel beschikbaar. De eerste vertaling van de bijbel door Melchior Leijdecker was in het Hoog-Maleis, maar Valentijn wilde de bijbel ook in het Laag-Maleis vertalen. Naar eigen zeggen begon hij in 1689 met een vertaling van de bijbel in het Laag-Maleis en voltooide hij deze in 1693, maar die is nooit uitgegeven. Door de vertaling van Valentijn kwam het tot een conflict omdat de kerkenraad in Batavia beweerde dat Valentijn hoogstwaarschijnlijk het werk van iemand anders had gebruikt en ‘toen hij in 1706 de tweede keer naar Indië terugkeerde, bood hij de raad in Batavia een manuscript aan, maar het uiteindelijke | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
oordeel viel uit in zijn nadeel vanwege de ongelijkmatige kwaliteit van het Maleis’Ga naar eind5. Daardoor heeft Valentijn de strijd verloren en werd beslist ten gunste van Melchior Leijdecker wiens Hoog-Maleise bijbelvertaling in 1733 werd uitgegeven.Ga naar eind6 Deskundigen hebben aangetoond dat Valentijn niet zelf de bijbel vertaalde; Deskundigen merkten op: ‘Het is ondenkbaar dat Valentijn de bijbelvertaling in zo korte tijd heeft voltooid en het is ook zeer verdacht dat hij zijn manuscript in die tijd nooit aan iemand heeft laten zien, zelfs niet toen hij met de autoriteiten over zijn vertaling discussieerde. Na zijn terugkeer naar Nederland publiceerde hij in 1689 een klein deeltje waarin hij voortdurend verwees naar zijn eigen vertaling zonder er ooit een enkel voorbeeld uit aan te halen. Later hoorde men nooit meer iets over de versie van Valentijn en het manuscript is nooit gevonden.’Ga naar eind7 | |||||||
Zijn werk Oud en Nieuw Oost-IndiënValentijn ging voor de eerste keer in 1685 naar Indië en in januari 1706 was hij voor de tweede keer op Java. In 1714 keerde hij naar Nederland terug en daarna begon hij met de uitwerking van zijn materiaal. Zijn idee een groot geschiedkundig werk te schrijven dateert van 1688. Maar al vanaf zijn aankomst in Indië in 1685 had hij de gewoonte een notitieboekje bij zich te dragen waarin hij waarnemingen en verhalen van zichzelf, maar ook van anderen noteerde.Ga naar eind8 Toen hij de tweede keer naar Indië ging, moet hij begonnen zijn met het aanvullen van zijn stof en pas na zijn terugkeer in Nederland, in 1714, begon hij met de uitwerking van zijn materiaal. In 1724 verscheen het eerste deel, in hetzelfde jaar nog het tweede en in augustus 1726, acht maanden voor zijn dood, was het hele werk gedrukt. Dat was in die tijd al bijzonder. De VOC stond namelijk niet toe dat voormalige werknemers iets met betrekking tot de koloniën en het bestuur publiceerden. Maar Valentijn kreeg toestemming zijn boek te drukken. Hijzelf had de gelegenheid de drukproeven te corrigeren.Ga naar eind9 Zijn Oud en Nieuw Oost-Indiën is een groote historiografie, een uitgave in groot folio-formaat, gedrukt in twee kolommen, bestaande uit vijf delen, in acht banden bijeengebracht. Het aantal bladzijden was ongeveer vijfduizend. Het werk bevatte bovendien talrijke illustraties, vooral prentverbeeldingen (afbeeldingen) en een groot aantal kaarten.Ga naar eind10 Zijn werk werd een standaardwerk dat jarenlang gediend heeft als een soort gids voor be- | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
stuursambtenaren, vooral in Ambon. Het is een bewerking van zijn aantekeningen over de geschiedenis van Indië, over de toenmalige toestanden en over het leven van de Nederlanders daar; het geeft aldus een panoramisch beeld van Indië. Valentijn beantwoordt de vraag, waarom hij dit werk heeft geschreven, in de inleiding als volgt: ‘Vraagt men mij wat mij bewogen heeft dit werk te schrijven? Niets anders dan om ere bij de Verstandige Wereld in te leggen, om te tonen dat ik mijn tijd, terwijl ik nog geen vast beroep meer kreeg, neerstig waargenommen heb...’Ga naar eind11 Oud en Nieuw Oost-Indiën is ‘een vreemdsoortig geschiedwerk, onevenwichtig van bouw, sommige hoofdstukken zijn bijvoorbeeld te kort en andere veel te lang, het werk is grillig van structuur, onoverzichtlijk van indeling’Ga naar eind12, in dit werk was van weinig orde sprake.
De vijf delen geven onder andere een beeld van de eilanden van de Molukken, van Noord- en Oost-Celebes, van het bestuur van Ambon en van de andere eilanden, van het kerkelijk bestuur van Ambon, van flora en fauna, evenals geografische beschrijvingen en wereldlijke geschiedenissen van deze eilanden. In deel 4 beschrijft hij de levens van twintig gouverneurs-generaal, maar in dit deel geeft hij ook een verslag over de stichting van de koloniale hoofdstad Batavia. Daarna volgt de beschrijving van Java, een verhaal over zijn vier reizen tussen Holland en Indië, en in deel vijf komt de beschrijving van andere gebieden waar de VOC zich had gevestigd: onder andere Coromandel, India, Perzië, Malakka, Ceylon, Malabar, Japan, Kaap de Goede Hoop en Mauritius. Het hele werk is aangevuld met kaarten en a afbeeldingen.Ga naar eind13
Uit de biografie van Valentijn blijkt dat hij niet al de landen heeft bezocht die bij de VOC hoorden. Hij kende eigenlijk alleen Batavia, de mooiste stad in Oost-Indië, de ‘koningin van de Oost’, die in 1619 door Jan Pieterszoon Coen gesticht werd als stapelmarkt voor de VOC. De stad groeide uit tot de parel aan de kroon van de VOC en werd een wereldstad. In de achttiende eeuw begon het verval in de geschiedenis van Batavia, door aardbevingen en overstromingen werd het een modderpoel, ongezond om te wonen, en bovendien overbevolkt. Valentijn schildert in zijn werk zowel de schoonheid als de achteruitgang van Batavia.Ga naar eind14 Daarenboven geeft hij een prachtig beeld van verschillende delen van Oost-Java en vooral de Molukken, in het bijzonder van het eiland Ambon en Valentijns gelijknamige lievelingsstad. Bij de beschrijvingen van ande- | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
re delen van Indië en van andere landen was hij aangewezen op aantekeningen, verhalen en waarnemingen van anderen, maar in zijn werk geeft hij geen bron aan. Zijn werk is daarom vooral een grote compilatie, een verzameling van documenten die de kennis - en niet de kennis van Valentijn - van de beschikbare informatie uit de zeventiende en achttiende eeuw bevat.
Sommige deskundigen verwijten Valentijn dat hij bij het schrijven van zijn hoofdwerk oneerlijk van de werken van anderen gebruik heeft gemaakt. Daarbij wordt verondersteld dat vele passages in zijn werk berusten op de onuitgegeven handschriften van de beroemde koopman en natuuronderzoeker Georg Everard Rumphius (1627-1702) die ook in dezelfde tijd in Ambon leefde toen Valentijn daar predikant was. In zijn werk noemt Valentijn Rumphius bij zij naam en hij schrijft over hem als over zijn boezemvriend, maar hij vermeldt niet dat hij de werken van Rumphius bewerkt zou hebben.
In het werk van Valentijn vindt men niet alleen beschrijvingen van landen en volken, van zeden en gewoonten en historische feiten, maar ook verhalen van zijn eigen ervaringen en persoonlijke commentaren, wat het hele werk verlevendigt. Volgens Rob Nieuwenhuys is het dat wat Valentijn goed kan en wat hem voor de Nederlands-Indische letterkunde van de achttiende eeuw zo belangrijk maakt: ‘hij kan zo levendig schrijven als geen ander uit die tijd, vaak schilderachtig en kleurrijk, met gevoel voor het dramatische en met een ondergrondse humor’Ga naar eind15.
Het werk Oud en Nieuw Oost-Indiën van Valentijn werd lang als de meest uitvoerige bron gebruikt betreffende het Nederlandse koloniale rijk, maar zijn literaire kwaliteit werd pas aan het einde van de negentiende eeuw herkend. Valentijn was een goed prozaschrijver, een meester in het anekdotisch proza, maar hij kon ook levending details schilderen en een goed verhaal vertellen, zelfs al heeft het vooral diverterende en weinig informatiefe waarde. | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
Bibliografie
| |||||||
[pagina 39]
| |||||||
|
|