Acta Neerlandica 3
(2004)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Gábor Pusztai - Gerard Termorshuizen
| |
[pagina 6]
| |
volstrekt andere omstandigheden, deed mensen naar de pen grijpen die het anders waarschijnlijk nooit zouden hebben gedaan. En daarmee ontstond een aparte ‘afdeling’ van de Nederlandse letterkunde: een koloniale letterkunde of (zoals ze preciezer wordt aangeduid) een Indisch-Nederlandse letterkunde. In de VOC-tijd en later (in de 19e en 20e eeuw) zetten schippers en soldaten, kooplui en planters, reizigers en vele anderen (onder wie heel wat vrouwen) hun belevenissen op papier. Aanvankelijk (in de VOC-tijd) gebeurde dat in de vorm van scheepsjournalen of reisverhalen, in latere tijd in vooral romans, verhalen, gedichten en dagboeken. In verschillende genres dus, maar die verbonden zijn door dat ene thema: Indië. Om ons even te beperken tot door Hongaren geschreven teksten: of je nu het dagboek van de reisgenoot van László Székely, István Radnai, leest of de reisbeschrijvingen van graaf Andrássy of de verhalen van Ernő Zboray, al die geschriften ademen dezelfde sfeer uit waarin enthousiasme zich vermengt met verbazing. Over de definiëring van ‘Indisch-Nederlandse letterkunde’ zijn de deskundigen het niet allemaal eens. Vooral de laatste jaren is daarover een discussie aan de gang. Dat het bij die letterkunde gaat om teksten die betrekking hebben op de vroegere Nederlandse bezittingen overzee (dus uit de periode van ongeveer 1596 tot omstreeks 1950) wordt (min of meer) geaccepteerd. De meningsverschillen spitsen zich vooral toe op de vraag wat nu eigenlijk tot deze letterkunde hoort. Heel wat ‘Indischgasten’ drukten zich uit in brieven, hielden een dagboek bij of schreven memoires. Horen die brieven, dagboeken en memoires (mits ze goed en met ‘literair’ talent waren geschreven) tot de Indische letterkunde of niet? Met name Olf Praamstra meent van niet en pleit ervoor zich te beperken tot de ‘klassieke’ literaire genres: ‘fictioneel’ proza, zoals de roman en de novelle, gedichten en toneelstukken.Ga naar eind1 We gaan niet in op deze discussie. Bij de selectie van de teksten voor deze bundel speelde het (al dan niet literaire) genre immers geen enkele rol. Voor ons gold slechts dat de teksten Nederlands-Indië tot ‘onderwerp’ moesten hebben. Het interessante van deze bundel is dat er zowel Nederlanders als Hongaren aan het woord komen. Interessant omdat zij op een verschillende manier keken naar de hen omringende werkelijkheid. Dit had onder andere te maken met de verschillen in sociaal-culturele achtergrond, maar bijvoorbeeld ook met het feit dat de Hongaarse Indischgast niet hoorde tot de ‘overheersers’ (de Nederlanders) en daardoor als vanzelf anders, objectiever vaak, kon oordelen over wat hij om zich heen zag. Hij was met andere woorden minder ‘partij’. | |
[pagina 7]
| |
Dit nu komt heel goed tot uiting als men de oorspronkelijke (Hongaarse) tekst van László Székely's boek Őserdőktől az ültetvényekig vergelijkt met de vertaling ervan in het Nederlands, waarvoor Székely's echtgenote, Madelon Székely-Lulofs, in belangrijke mate verantwoordelijk is geweest. Voor de duidelijkheid: Székely's boek speelt zich af in het plantagegebied van Deli (Sumatra), waar de auteur zelf werkzaam was. In de Nederlandse vertaling - onder de titel Van oerwoud tot plantage - vinden we een passage die de Nederlandse kolonisatie verheerlijkt. De vertellende ‘ik’ merkt op: ‘Dan moet ik eraan denken, dat ongeveer vijftienduizend kilometer hier vandaan, ginds, over den wijden oceaan, ergens aan een Noorder strand een blond ras leeft, dat daar een land is van zeven miljoen inwoners, een klein land, welks zonen met onverzettelijke wilskracht, koene doodsverachting en onmenschelijk zwoegen al deze welvaart hebben geschapen; dat zij met bloed en zweet hier stap voor stap hun overwinning op het onverbiddelijke oerwoud hebben moeten bevechten (...).’Ga naar eind2 Deze lofzang op de Hollandse kolonist zoeken we vergeefs in het Hongaarse origineel. Het gaat hier met andere woorden om een ingreep van Székely's vrouw. Ze achtte het kennelijk belangrijk dat deze vleiende passage in de Nederlandse vertaling terechtkwam.Ga naar eind3 Zoals ze het ook belangrijk vond dat bepaalde passages in het boek van haar man juist in de vertaling verdwenen. En dat zijn meestal de fragmenten die de kolonisten in een kwaad daglicht stellen. ‘De Javaanse koelie kwam met een geweldige bons op zijn rug op de grond neer en lag er als een vastgebonden varken’, schrijft Székely (uiteraard in het Hongaars) over een koelie die weggelopen is en weer gegrepen. De man wordt op een stenen stoep gegooid en ter plekke ondervraagd door Klaassen, een Nederlandse planter. Deze geeft de totaal uitgeputte en half bewusteloze koelie op een gegeven moment een geweldige schop, waaraan hij toevoegt: ‘Waarom ben jij weggelopen, jij anak sétanGa naar eind4?!’Ga naar eind5 In de Nederlandse vertaling ziet dit tafereel er heel anders uit. De koelie wordt niet geslagen en na afloop van de ondervraging geeft Klaassen het bevel de man los te maken en hem de volgende dag naar de rechtbank te sturen.Ga naar eind6 Er wordt de indruk gewekt dat hier rechtvaardig wordt gehandeld: de planter doet niets wat tegen de regels of de wet is, hij gedraagt zich correct tegenover de weggelopen koelie, hij scheldt of schopt niet en bovendien stuurt hij de wegloper naar de rechtbank. De Deli-planter als een | |
[pagina 8]
| |
‘held van gerechtigheid’! Maar in het Hongaarse origineel is sprake van precies het tegendeel: de planter speelt zelf voor rechter en van een rechtbank wordt in het geheel niet gerept. Op een andere plaats in Székely's boek treffen we een soortelijke situatie aan. Een weggelopen koelie wordt teruggebracht en door Klaassen en de hoofdmandoer ondervraagd en afgeranseld: ‘Met enorme kracht kwam de vuist van Klaassen op het gezicht van de kleine Javaan neer.’ Vervolgens slaat de hoofdmandoer de koelie met een met spijkers beslagen stok. In de Nederlandse vertaling ontbreekt het hoofdstuk waarin dit fragment voorkomt geheel. Het is duidelijk: het Hongaarse origineel en de Nederlandse (zogenaamde!) vertaling verschillen wezenlijk. Als we dat origineel niet zouden kennen, maar alleen de vertaling - we kunnen beter spreken van bewerking! - dan zouden we een totaal ander beeld krijgen van de blanke kolonist.Ga naar eind7 Er werd met Nederlandse, maar óók met andere, met ‘vreemde ogen’ naar de kolonie gekeken. Andere teksten bevestigen dit fenomeen. Dat ook de Javaan in de blandaGa naar eind8 iets heel anders zag dan de heilbrengende zonen van een klein Europees land ‘met onverzettelijke wilskracht en koene doodsverachting’ spreekt voor zich. De Soendanese regent Wiranta Kusuma beschreef de Nederlander in 1923 als ‘iemand met een zware stem, een groten stok in de hand en van wien men niets anders hoorde dan “Perdom”’.Ga naar eind9 De teksten van niet-Nederlandse auteurs vullen niet alleen de door Nederlanders geschreven teksten aan, maar contrasteren ermee en corrigeren ze.Ga naar eind10 Die buitenlandse auteurs schreven vanuit hun eigen achtergrond, vanuit hun eigen standpunt over een vreemd land, over een vreemd volk en over een vreemde omgeving. Vreemd en eigen, vermengen zich met elkaar. De twee begrippen vormen schijnbaar twee polen van een tegenstelling. Wat vreemd is, is immers niet eigen en omgekeerd. Als we echter beter kijken, komen we erachter dat de twee polen van elkaar leven. Vreemd bestaat bij gratie van eigen en omgekeerd. Ze geven daardoor een contrastief, elkaar aanvullend beeld dat tot een geheel gekneed wordt. Om dichter bij zo'n volledig beeld te kunnen komen, moeten ook wij proberen met vreemde ogen te kijken. |
|